ECLI:NL:CRVB:2023:2318
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling arbeidsongeschiktheid na zwangerschap en bevalling door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellante, die zich ziek had gemeld in verband met zwangerschap en mentale klachten. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 21 oktober 2020 en 7 januari 2021 niet arbeidsongeschikt was als gevolg van zwangerschap of bevalling. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar depressie en verslavingsproblematiek het gevolg waren van haar voortijdig beëindigde zwangerschap. De Raad heeft de beoordeling van het Uwv onderschreven en geconcludeerd dat er geen causaal verband is tussen de klachten van appellante en haar zwangerschappen.
De zaak begon met een besluit van het Uwv op 5 januari 2021, waarin werd vastgesteld dat appellante arbeidsgeschikt was. Appellante maakte bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank Rotterdam oordeelde dat het Uwv het bezwaar gegrond had moeten verklaren, maar bevestigde wel dat appellante niet arbeidsongeschikt was als gevolg van zwangerschap. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt, maar de Raad vond dat de rechtbank de gronden van appellante afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen.
De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht het besluit van het Uwv in stand had gelaten. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de claims van appellante onderbouwden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding en terugbetaling van griffierecht af.