In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante, die sinds 2009 met fysieke en psychische klachten uitgevallen was, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Na een herbeoordeling door het Uwv in 2017 werd haar uitkering beëindigd, omdat haar arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 35%. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
Tijdens de zittingen is appellante bijgestaan door verschillende advocaten en heeft zij haar standpunten over de toegenomen arbeidsongeschiktheid en de onzorgvuldigheid van het medisch onderzoek naar voren gebracht. De Raad heeft echter geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij is vastgesteld dat appellante niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering, omdat haar beperkingen niet zijn toegenomen en zij geschikt wordt geacht voor de geduide functies.
De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd heeft dat de informatie van Ipsy geen nieuwe medische feiten bevatte die tot een ander oordeel zouden leiden. De uitspraak bevestigt dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen, medisch passend zijn voor appellante, ondanks haar eerdere arbeidsongeschiktheid voor haar eigen werk. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.