In deze zaak gaat het om de verlaging van de bijstand van appellant, opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag. De maatregel is gebaseerd op het feit dat appellant op 4 februari 2019 niet heeft gereageerd op een terugbelverzoek van de GGD. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan de voorwaarden voor de oplegging van de maatregel is voldaan. De Raad stelt vast dat appellant zich op 31 januari 2019 ziek heeft gemeld en dat hij op 20 februari 2019 weer is verschenen op de afdeling. Het college heeft niet kunnen aantonen dat appellant verwijtbaar geen gebruik heeft gemaakt van de aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en herroept het besluit van 20 maart 2019, waardoor de verlaging van de bijstand met 100% over de maand april 2019 ongedaan wordt gemaakt. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.705,- bedragen, en moet het college het griffierecht vergoeden.