ECLI:NL:CRVB:2023:2257
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om bijstand wegens onduidelijke woon- en verblijfplaats
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant had een aanvraag om bijstand ingediend, maar deze werd afgewezen omdat hij onvoldoende duidelijkheid had verschaft over zijn feitelijke woon- en verblijfplaats in de te beoordelen periode van 20 december 2019 tot en met 15 juni 2020. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had eerder de aanvraag afgewezen en ook een terugvordering van een voorschot van € 642,67 ingesteld. De rechtbank had de beroepen tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende controleerbare gegevens had verstrekt over zijn verblijfplaatsen. Tijdens gesprekken met het college had de appellant aangegeven dat hij 'overal en nergens' verbleef en had hij geen duidelijkheid kunnen geven over zijn verblijfplaatsen op specifieke data. De Raad benadrukte dat controleerbare gegevens over de feitelijke woon- en verblijfplaats essentieel zijn voor het vaststellen van recht op bijstand.
Daarnaast werd de terugvordering van het voorschot en de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand bevestigd. De Raad concludeerde dat de appellant geen zelfstandige gronden had aangevoerd tegen de terugvordering en dat de bewijslast voor het recht op bijstand bij de aanvrager ligt. Het hoger beroep van de appellant werd dan ook afgewezen, zonder aanleiding voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten.