ECLI:NL:CRVB:2023:2250

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
22/757 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing dwangsom op aanvraag Wmo 2015

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin het beroep van appellant tegen de afwijzing van een dwangsom door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noardeast Fryslân ongegrond is verklaard. Appellant had op 17 februari 2020 een melding gedaan van een behoefte aan beschermd wonen, maar het college stelde dat er geen sprake was van een aanvraag, maar slechts van een melding. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van 21 september 2020, waarin werd vastgesteld dat geen dwangsom verschuldigd was. De rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling van appellant prematuur was, omdat er geen aanvraag was ingediend. Appellant stelde dat een e-mailbericht van 1 april 2020 als aanvraag moest worden beschouwd, maar de Raad oordeelde dat dit e-mailbericht niet als een aanvraag kon worden aangemerkt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college geen dwangsom aan appellant verschuldigd was. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

22/757 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 2 februari 2022, 21/1256 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noardeast Fryslân (college)
Datum uitspraak: 29 november 2023

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 21 september 2020 heeft het college vastgesteld dat geen dwangsom verschuldigd is. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt maar het college is met een besluit van 9 maart 2021 (bestreden besluit) bij het besluit van 21 september 2020 gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. F. Krol-Postma, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 8 november 2023. Voor appellant is mr. Krol-Postma verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.D. Dorenbos.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Op 17 februari 2020 heeft de mentor en bewindvoerder van appellant namens appellant op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een melding gedaan van een behoefte aan beschermd wonen. Het college is vervolgens een onderzoek gestart.
1.2.
Appellant heeft het college bij brief, door het college ontvangen op 2 september 2020, in gebreke gesteld vanwege het te laat beslissen op de aanvraag. Hierbij is aanspraak gemaakt op een dwangsom.
1.3.
Bij besluit van 21 september 2020 heeft het college vastgesteld dat geen dwangsom is verschuldigd. Er is volgens het college nog geen sprake geweest van een aanvraag (maar slechts van een melding), zodat sprake is van een premature ingebrekestelling.
1.4.
Op 28 september 2020 heeft appellant een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening beschermd wonen. Bij besluit van 6 oktober 2020 is aan appellant deze maatwerkvoorziening verstrekt.
1.5.
Appellant heeft tegen het besluit van 21 september 2020 bezwaar gemaakt, waarbij appellant zich op het standpunt heeft gesteld dat hij recht heeft op een dwangsom.
1.6.
Bij besluit van 9 maart 2021 (bestreden besluit) is dit bezwaar ongegrond verklaard. Volgens het college kan zowel de melding van 17 februari 2020 als de communicatie die in maart of april 2020 heeft plaatsgevonden niet worden gezien als een aanvraag. De ingebrekestelling vanwege het niet tijdig beslissen is ingediend zonder dat daar een aanvraag aan ten grondslag ligt, zodat een dwangsom niet verschuldigd is.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe is het volgende overwogen. Voor het verkrijgen van een maatwerkvoorziening moet op grond van de artikelen 2.3.2 tot en met 2.3.5 van de Wmo 2015 eerst een melding worden gedaan en kan pas na afronding van het onderzoek of na afloop van een termijn van zes weken na de melding een aanvraag worden ingediend. Volgens de rechtbank had het college in het e-mailbericht van 1 april 2020 niets anders hoeven te lezen dan een vraag naar de stand van zaken. Dit e-mailbericht is dus niet aan te merken als een aanvraag. Het college had naar aanleiding van dit e-mailbericht ook geen navraag hoeven te doen. De ingebrekestelling van 2 september 2020 is dan ook prematuur. Een dwangsom is daarom niet verschuldigd. Pas op 28 september 2020 heeft appellant een aanvraag gedaan, waarop binnen de wettelijke termijn van twee weken is beslist.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat het e-mailbericht van 1 april 2020 kwalificeert als aanvraag, gezien de achtergrond en het vormvrije karakter van de aanvraag. Het college heeft hierop niet tijdig beslist. Voor zover de aanvraag niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen, had het college appellant de mogelijkheid moeten geven de aanvraag aan te vullen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit, waarbij de afwijzing van de dwangsom is gehandhaafd, in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.3.
Zoals eerder overwogen in de uitspraak van de Raad van 4 juli 2018 [1] volgt uit de systematiek van de Wmo 2015 dat een cliënt in eerste instantie bij het college een melding doet van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, waarna het college binnen zes weken een onderzoek uitvoert en aan de cliënt of diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt. Als het onderzoek is afgerond en het college daarin geen aanleiding heeft gezien om (ambtshalve) een maatwerkvoorziening te verstrekken, kan de cliënt een aanvraag om een maatwerkvoorziening indienen. Dit recht komt de cliënt ook toe als het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de termijn van zes weken, waarna hij een aanvraag kan indienen zonder de afronding van het onderzoek af te wachten. Zodra een aanvraag is gedaan moet het college, gelet op artikel 2.3.5, tweede lid, van de Wmo 2015, binnen twee weken beslissen op de aanvraag.
4.4.
De rechtbank heeft, gelet op artikel 2.3.2, negende lid, van de Wmo 2015, terecht overwogen dat pas na afronding van het onderzoek of na afloop van een termijn van zes weken na de melding van 17 februari 2020 (zonder de afronding van het onderzoek af te wachten) een aanvraag kan worden ingediend. De communicatie vóór 31 maart 2020 kan reeds hierom niet worden gezien als een aanvraag. Dit is tussen partijen niet in geschil. Partijen verschillen enkel nog van mening over de vraag of het e-mailbericht van 1 april 2020 als aanvraag is aan te merken.
4.5.
Het betoog van appellant dat het e-mailbericht van 1 april 2020 van de cliëntondersteuner van appellant als een aanvraag kwalificeert, treft geen doel. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat uit dit e-mailbericht niet blijkt dat daarmee beoogd is een aanvraag op grond van de Wmo 2015 in te dienen. Het e-mailbericht is onderdeel van een mailwisseling tussen de cliëntondersteuner van appellant en de Wmo-regisseur van de gemeente. Deze mailwisseling is gestart met een vraag van de cliëntondersteuner gericht aan de Wmo-regisseur hoelang het onderzoek gaat duren. De Wmo-regisseur heeft vervolgens de stand van zaken uiteengezet, waarop de cliëntondersteuner van appellant kort gereageerd heeft bij e-mailbericht van 1 april 2020. In dit e-mailbericht is op geen enkele manier gevraagd om een besluit en over een aanvraag is niet gesproken. Nu het e-mailbericht van 1 april 2020 niet is aan te merken als een aanvraag, is het aanvullen van een aanvraag als bedoeld in artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet aan de orde. Het standpunt van appellant dat het college hem de mogelijkheid had moeten bieden om de aanvraag op grond van dit artikel aan te vullen, wordt daarom niet gevolgd.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een op 1 april 2020 ingediende aanvraag en dat evenmin sprake is van het niet tijdig beslissen hierop. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het college geen dwangsom aan appellant verschuldigd is.

Conclusie en gevolgen

4.7.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2023.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) L.C. van Bentum

Bijlage: voor deze uitspraak van belang zijnde wettelijke regels

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Artikel 2.3.2, eerste lid
Indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, voert het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.
Artikel 2.3.2, negende lid
Een aanvraag als bedoeld in artikel 2.3.5 kan niet worden gedaan dan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de in het eerste lid genoemde termijn.
Artikel 2.3.5, eerste lid, aanhef en onder b
Het college beslist op een aanvraag van een ingezetene van Nederland om een maatwerkvoorziening ten behoeve van opvang en beschermd wonen.
Artikel 2.3.5, tweede lid
Het college geeft de beschikking binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:5, eerste lid
Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien (…) de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Artikel 4:17, eerste lid
Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen (…).