ECLI:NL:CRVB:2023:2243

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
23/1040 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van appellant en geschiktheid voor passende functies

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant per 28 augustus 2021. Appellant, die voor het laatst als kapper werkte, heeft zich ziek gemeld na een myocard infarct en heeft daarnaast al langer bestaande klachten aan zijn linkerbeen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft de uitkering beëindigd op basis van een beoordeling die aangaf dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon te verdienen in passende functies. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft het standpunt gehandhaafd. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant hoger beroep heeft ingesteld.

Tijdens de zitting van de Centrale Raad van Beroep op 18 oktober 2023, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, is de zaak behandeld. Appellant betwistte de geschiktheid van de aan hem voorgestelde functies, machinaal metaalbewerker en wikkelaar, en voerde aan dat zijn psychische en fysieke klachten onvoldoende waren meegewogen. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv de beëindiging van de ZW-uitkering terecht heeft doorgevoerd. De Raad concludeert dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige adequaat was en dat de geselecteerde functies in medisch opzicht passend zijn voor appellant. De rechtbank heeft de beslissing van het Uwv bevestigd, en het hoger beroep van appellant is afgewezen. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

23/1040 ZW
Datum uitspraak: 29 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
23 februari 2023, 21/8092 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 27 juli 2021 heeft het Uwv de uitkering die appellant ontving op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 4 november 2021 (bestreden besluit) bij de beëindiging van de
ZW-uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. C.C. Haanappel, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 18 oktober 2023, waar de behandeling via videobellen heeft plaatsgevonden. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Haanappel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per 28 augustus 2021 heeft beëindigd. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat om passende functies te verrichten zodat hij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als kapper voor 5,98 uur per week. Appellant heeft begin mei 2020 een myocard infarct gehad, waarna hij zich ziek heeft gemeld voor zijn werkzaamheden. Bij appellant is daarnaast sprake van al langer bestaande linkerbeenklachten. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de ZW toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts in dienst van het Uwv. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 juni 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 27 juli 2021 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 28 augustus 2021 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.2.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor een wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft appellant niet gevolgd in zijn standpunt dat hij de voor hem geselecteerde functies, machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) en wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053), niet kan verrichten omdat hij geen technische opleiding heeft genoten en geen ervaring heeft in de technische branche. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 8 maart 2022 gemotiveerd toegelicht waarom deze functies wat betreft opleidings- en ervaringseis toegankelijk zijn voor appellant. Uit de arbeidsmogelijkhedenlijst blijkt dat in de functies machinaal metaalbewerker en wikkelaar (nieuw en revisie) sprake is van het opleidingsniveau basisonderwijs en eventueel meerdere jaren vervolgonderwijs zonder diploma of andere opleidingen op dit niveau. Technische ervaring is in beide functies niet vereist. De rechtbank heeft hieraan toegevoegd dat uit vaste jurisprudentie van de Raad volgt dat in beginsel mag worden uitgegaan van de juistheid van de aan het CBBS ontleende gegevens. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv gemotiveerd toegelicht waarom de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht passend zijn voor appellant. De rechtbank kan zich vinden in het standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat de arbeidsdeskundige de signaleringen adequaat heeft toegelicht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellant op goede gronden per 28 augustus 2021 beëindigd.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd last te hebben van depressieve klachten. Deze klachten zijn niet of onvoldoende betrokken bij de medische beoordeling. Appellant heeft angstklachten waardoor hij zijn huis bijna niet verlaat. Ook is hij nerveus en slaapt hij moeilijk. Appellant heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek naar zijn psychische klachten onvoldoende zorgvuldig is geweest omdat de artsen van het Uwv meer informatie hadden moeten opvragen bij zijn behandelaars. Appellant kan zichzelf maar in beperkte mate mondeling uitdrukken omdat het Nederlands niet zijn moedertaal is. Appellant heeft daarnaast ook veel last van fysieke beperkingen. Door een trombose in zijn linkerbeen kan hij niet veel lopen en/of staan en heeft hij dagelijks krampen. Ook ondervindt appellant nog energetische beperkingen door zijn openhartoperatie in 2020. Appellant acht de voor hem geselecteerde functies machinaal metaalbewerker en wikkelaar (nieuw en revisie) niet passend. Het Uwv heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de in deze functies voorkomende belasting voor ‘gebogen en getordeerd actief zijn’ geen knelpunt vormt. Appellant heeft toegelicht dat hij het liefst niet gebogen werkzaam is zodat de belasting in deze functies te hoog is. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant een medicatieoverzicht ingezonden, alsmede een afsprakenkaart, informatie van zijn cardioloog van 19 mei 2020 en informatie van het Mauritskliniek uit 2016, 2018 en 2020.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de ZW-uitkering van appellant te beëindigen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat de artsen van het Uwv onvoldoende rekening hebben gehouden met zijn psychische klachten. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.4.1.
Appellant heeft in bezwaar aangevoerd dat hij een psychische klap heeft gekregen van het nieuws dat zijn vader aan een been verlamd is geraakt. Appellant heeft toegelicht dat hij (hierdoor) meer stress ervaart en dat hij zich ‘op’ voelt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze klachten meegewogen en betrokken bij de medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft tijdens zijn spreekuur onderzoek verricht naar het psychisch toestandsbeeld van appellant en vastgesteld dat appellant geen depressieve, angstige of sterk vermoeide indruk maakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder vastgesteld dat appellant gestelde vragen adequaat beantwoordt en dat de aandacht en concentratie van appellant niet verminderd zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich op het standpunt gesteld dat de in FML van 10 juni 2021 vastgestelde beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren adequaat zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft meegewogen dat geen sprake is van een psychische analyse voor een burn-out of behandeling. De Raad volgt appellant niet in zijn standpunt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep meer inlichtingen had moeten inwinnen bij zijn behandelaars. Uit de informatie van de huisarts van 17 december 2020 blijkt dat toen nog geen sprake was van psychische klachten. Ten tijde van de heroverweging in bezwaar was er ook nog geen sprake van een behandeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich op basis van zijn onderzoek op 5 oktober 2021, en op basis van wat appellant in bezwaar heeft gesteld over zijn psyche, kennelijk voldoende toegelicht geacht over de psychische belastbaarheid van appellant. Appellant heeft in hoger beroep geen stukken ingebracht die zijn standpunt onderbouwen dat hij op psychische gronden meer beperkt is te achten.
4.5.
Appellant heeft verder aangevoerd dat hij fysiek meer beperkt is als gevolg van een trombose in zijn linkerbeen. Ook acht appellant zich op energetische gronden meer beperkt. Deze beroepsgronden slagen niet.
4.5.1.
De voor het Uwv werkzame arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben appellant vanwege zijn klachten aan zijn linkerbeen en status na myocard infarct verminderd belastbaar geacht. Appellant wordt geschikt geacht voor arbeid waarbij geen zwaar lichamelijk werk verricht wordt. Appellant is onder meer beperkt voor zwaar tillen en langdurig staan. Wat de status na myocard infarct betreft, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat de in de rubrieken ‘fysieke omgevingseisen’, ‘dynamische handelingen’ en ‘statische houdingen’ van de FML vastgestelde beperkingen gelet op de cardiale toestand van appellant passend zijn. Dit geldt ook voor vaststelling dat appellant niet in de nacht kan werken en dat appellant ook in uren enigszins beperkt is (gemiddeld acht uur per dag en ongeveer veertig uur per week, en in regelmatige tijden). Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ontbreekt een preventieve of energetische grond om appellant meer beperkt te achten. De Raad ziet geen reden om de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de daaraan ten grondslag liggende motivering voor onjuist te houden. De door appellant in hoger beroep ingebrachte stukken geven geen aanleiding voor een ander oordeel. Voor zover deze stukken betrekking hebben op de datum in geding zijn deze stukken door de voor het Uwv werkzame arts betrokken bij de beoordeling.
Arbeidskundige beoordeling
4.6.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Wat appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat zijn belastbaarheid is overschreven. De arbeidsdeskundige is in de Resultaat functiebeoordeling van de geselecteerde functies en in de toelichtende aantekeningen ten aanzien van signaleringen gemotiveerd ingegaan op de signaleringen van mogelijke overschrijdingen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2023.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) E.X.R. Yi