ECLI:NL:CRVB:2023:224
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering na eerstejaars ZW-beoordeling en geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante. Appellante had zich op 30 oktober 2019 ziek gemeld en ontving ziekengeld op basis van de ZW. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde haar uitkering per 13 december 2020, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Appellante was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep.
De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig medisch onderzoek had verricht. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingediend die de ernst van haar klachten zou onderbouwen. De verzekeringsarts had in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) rekening gehouden met de beperkingen van appellante en had vastgesteld dat zij in staat was om een aantal geselecteerde functies te vervullen. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak.
De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante meer dan 65% van haar maatmanloon kon verdienen en dat de beëindiging van de ZW-uitkering gerechtvaardigd was. De gronden die appellante in hoger beroep aanvoerde, waren in wezen herhalingen van eerdere argumenten en werden door de Raad niet gevolgd. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor appellanten om nieuwe, onderbouwde medische informatie aan te leveren in hoger beroep.