ECLI:NL:CRVB:2023:2237
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante door het Uwv per 9 juli 2018, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante, die voorheen als balie- en administratief medewerker werkte, heeft zich op 10 mei 2009 ziek gemeld. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige betrokken waren, werd vastgesteld dat appellante 18,77% arbeidsongeschikt was. Dit leidde tot de beëindiging van haar WIA-uitkering. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij hoger beroep aantekende bij de Centrale Raad van Beroep. Tijdens de zitting op 19 oktober 2023 werd appellante bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.C. Puister. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht het besluit van het Uwv in stand heeft gelaten. De deskundige die door de rechtbank was ingeschakeld, had geconcludeerd dat appellante geen zwaardere beperkingen had dan door het Uwv was aangenomen. De Raad onderschreef deze conclusies en oordeelde dat er geen aanleiding was om af te wijken van het oordeel van de deskundige. De beëindiging van de WIA-uitkering per 9 juli 2018 blijft dus in stand, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.