In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante door het Uwv per 1 november 2021. Appellante, die voorheen werkte als klantadviseur, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, omdat zij meent dat zij door haar medische beperkingen niet in staat is om haar werk uit te voeren. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad heeft op 23 november 2023 geoordeeld dat het Uwv onvoldoende heeft onderbouwd dat appellante geschikt is voor haar werk. De Raad heeft vastgesteld dat appellante lijdt aan een traumatisch letsel aan de rechterschouder, wat haar in staat stelt om haar werkzaamheden niet te verrichten. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van het Uwv om de ZW-uitkering te beëindigen herroepen, waardoor de uitkering van appellante wordt voortgezet. Tevens is het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.348,- bedragen.