ECLI:NL:CRVB:2023:2229

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
22/1685 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen als parkeerwachter werkte, heeft sinds 2013 afwisselend uitkeringen ontvangen op basis van de Ziektewet en de Werkloosheidswet. Na een ziekmelding in 2018 heeft hij een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, maar het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen op basis van een medische beoordeling die concludeerde dat appellant 0% arbeidsongeschikt was.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna appellant hoger beroep aantekende. Tijdens de zitting van de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2023 heeft appellant zijn standpunt herhaald, maar de Raad oordeelde dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering had toegekend. De Raad volgde de argumenten van de rechtbank en concludeerde dat appellant niet voldoende medische onderbouwing had geleverd voor zijn claim dat hij meer beperkingen had dan het Uwv had vastgesteld.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak werd gedaan door W.R. van der Velde, met N. ter Heerdt als griffier, op 30 november 2023.

Uitspraak

22/1685 WIA
Datum uitspraak: 30 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 mei 2022, 21/4615 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 18 januari 2021 heeft het Uwv geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het Uwv is met een besluit van 19 augustus 2021 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. M. Gümüs, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 19 oktober 2023. Voor appellant heeft mr. Gümüs telefonisch deelgenomen aan de zitting. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door drs. I.M. Veringmeier.

OVERWEGINGEN

SamenvattingHet gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als parkeerwachter voor 36 uur per week. Hij heeft vanaf 3 juni 2013 afwisselend uitkeringen ontvangen op grond van de Ziektewet en de Werkloosheidswet (WW). Op 19 december 2018 heeft appellant zich opnieuw vanuit de WW ziekgemeld met lichamelijke klachten. Appellant heeft een aanvraag om een WIA-uitkering ingediend. Daarna heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen opgenomen in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 november 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van
18 januari 2021 geweigerd appellant met ingang van 16 december 2020 een WIA-uitkering toe te kennen omdat hij 0%, en dus minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanvullende beperkingen vastgesteld in een FML van 12 augustus 2021. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aan de hand van deze FML een geselecteerde functie verworpen en hiervoor in de plaats een reservefunctie aan de schatting ten grondslag gelegd. Het Uwv heeft geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het volgende overwogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 5 augustus 2021 gemotiveerd dat de door de verzekeringsarts opgestelde FML de medische beperkingen van appellant goed weergeeft. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn passende en voldoende beperkingen aangenomen voor de lichamelijke en psychische belastbaarheid. De verzekeringsarts heeft na lichamelijk onderzoek bij appellant beperkingen in de FML aangenomen voor de rug- en schouderklachten. Ook de psychische klachten van appellant worden voldoende ondervangen in de FML. Verdergaande beperkingen zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet aan de orde. Wel heeft de verzekeringsarts in de FML bij beoordelingspunt 4.21.1 (specifieke overige beperkingen) een toelichting geplaatst die niet volgens de CBBS systematiek is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarom de FML aangepast en een beperking toegevoegd voor trappenlopen en klimmen. Ook is de toelichting bij de beoordelingspunten tillen en dragen aangepast. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft uitgelegd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen. Het in beroep overgelegde ondersteuningsverslag van de gemeente Rotterdam van 10 mei 2021 en het leveringsplan van Signum van 24 mei 2021 zijn niet medisch en brengen de rechtbank niet aan het twijfelen over de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen ziet de rechtbank in wat appellant heeft aangevoerd geen reden om zijn geschiktheid voor de geselecteerde functies in twijfel te trekken.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft herhaald dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn lichamelijke en psychische klachten. Vanwege de combinatie van klachten heeft hij voortdurend behoefte aan rustmomenten. De geselecteerde functies overschrijden zijn belastbaarheid.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, staan in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als iemand ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat iemand in zijn laatste werk had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
Appellant heeft in hoger beroep de gronden herhaald die hij ook in beroep heeft aangevoerd. Deze gronden zijn door de rechtbank besproken en beoordeeld. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die aan dit oordeel ten grondslag liggen. Ook in hoger beroep heeft appellant zijn standpunt, dat hij meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen, niet met medische gegevens onderbouwd. De enkele,
niet-onderbouwde stelling dat behandelingen geen verbetering van de klachten hebben gebracht en dus sprake is van chronische klachten, leidt niet tot een ander oordeel.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Over de geschiktheid van de geselecteerde functies heeft appellant in hoger beroep niets anders aangevoerd dan wat hij daarover bij de rechtbank heeft gesteld. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank daarover en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om aan appellant per 16 december 2020 een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2023.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) N. ter Heerdt

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.