ECLI:NL:CRVB:2023:2225

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
29 november 2023
Zaaknummer
22/1590 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en jonggehandicapte status

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 november 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die een Wajong-uitkering had aangevraagd. De appellant, geboren op [Geboortedatum] 1997, had op de dag dat hij achttien jaar werd, op [Geboortedatum] 2015, een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij hij aangaf dat hij pijnklachten had. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde de uitkering, omdat zij concludeerden dat de appellant arbeidsvermogen had. Na een bezwaarprocedure en een ongegrondverklaring door de rechtbank Rotterdam, heeft de appellant hoger beroep ingesteld.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 26 oktober 2023, waar de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. R. Kuijer, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. L.J.M.M. de Poel. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd de Wajong-uitkering toe te kennen, omdat de appellant niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt. De Raad volgde de argumenten van het Uwv en de rechtbank, die stelden dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering, zoals het niet kunnen uitvoeren van een taak in een arbeidsorganisatie en niet beschikken over basale werknemersvaardigheden.

De Raad concludeerde dat de appellant op de relevante datum over arbeidsvermogen beschikte en dat de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv correct waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, wat betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. De appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

22/1590 WAJONG
Datum uitspraak: 29 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 april 2022, 21/4896 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 12 november 2020 heeft het Uwv geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 12 augustus 2021 (bestreden besluit) bij de weigering van de Wajong-uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. R. Kuijer, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 oktober 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kuijer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant beschikte hij op [Geboortedatum] 2015 (de dag dat hij achttien jaar is geworden) duurzaam niet over arbeidsvermogen en had hij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv appellant terecht een Wajong-uitkering heeft geweigerd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [Geboortedatum] 1997, heeft met een door het Uwv op 17 juli 2020 ontvangen en op 21 augustus 2020 aangevuld formulier een aanvraag voor een
Wajong-uitkering ingediend. Daarbij is vermeld dat hij pijnklachten heeft. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van de fysiotherapeut van 9 juli 2020 en van het Spine & Joint Centre van 4 maart 2019. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellant arbeidsvermogen heeft.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat geen aanleiding wordt gezien voor twijfel aan de zorgvuldigheid waarmee het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is uitgevoerd of de inzichtelijkheid van de naar aanleiding daarvan opgestelde rapporten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling van het Uwv. Niet is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant. Dat appellant klachten ervaart en dat deze mogelijk worden veroorzaakt door psychosociale problematiek wordt door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderkend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank deugdelijk onderbouwd dat geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid en heeft ook deugdelijk gemotiveerd waarom appellant in staat is ten minste een uur aangesloten te werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is. Daarbij heeft hij van belang geacht dat geen sprake is van een aandoening waarbij sprake is van recuperatiebehoefte of
preventiegronden om een urenbeperking aan te nemen ten aanzien van voldoende aangepast werk. De verzekeringsarts heeft verder toegelicht dat geen sprake is van een aandoening die gepaard gaat met dermate ernstige cognitieve stoornissen dat appellant zich niet een uur achtereen zou kunnen concentreren of dermate frequent moet worden bijgestuurd dat de continuïteit van een activiteit in geding komt. De door appellant overgelegde medische informatie leidt niet tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat het medisch beeld dat uit deze stukken naar voren komt niet afwijkt van het beeld van de verzekeringsarts en in de bezwaarprocedure is bevestigd. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep deugdelijk gemotiveerd waarom appellant met de aangenomen beperkingen over basale werknemersvaardigheden beschikt. Appellant is in staat om instructies van een werkgever te begrijpen, te onthouden en uit te voeren. Ook kan hij gemaakte afspraken met een werkgever nakomen. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep deugdelijk gemotiveerd dat de taak documenten scannen geschikt is voor appellant omdat het werk fysiek sparend is en voornamelijk zittend kan worden uitgevoerd, met de mogelijkheid tot vertreden. Daarnaast is in deze taak geen sprake van deadlines en productiepieken.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen de uitspraak aangevoerd dat het onderzoek niet zorgvuldig is omdat hij niet of nauwelijks fysiek is onderzocht en er geen medische informatie is opgevraagd. Appellant betwist dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een volledig beeld had van zijn medische situatie. Verder heeft appellant aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt is op medische gronden. Hij is niet in staat om ten minste één uur aaneengesloten te werken en is niet ten minste vier uur per dag belastbaar. Hij is niet in staat om welke werkzaamheden dan ook te verrichten en kan daarom ook geen taak verrichten.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de Wajong-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.4.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant per [Geboortedatum] 2015 (de dag dat hij achttien jaar is geworden) arbeidsvermogen heeft. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarde dat appellant geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en niet ten minste vier uur per dag belastbaar is
.
4.5.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden in beroep. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd besproken. De overwegingen en het oordeel van de rechtbank worden geheel onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.6.
Appellant heeft in hoger beroep een rapport van 27 juni 2022 overgelegd van een bij hem op 21 april 2022 afgenomen intelligentieonderzoek. In dit door appellant overgelegde intelligentieonderzoek wordt geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen. Met het rapport van 18 september 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat in deze informatie geen argumenten zijn gelegen om aan te nemen dat appellant in de te beoordelen periode zich niet één uur aaneengesloten kon concentreren of dermate frequent moest worden bijgestuurd om de continuïteit van een activiteit te waarborgen. Ook ontbreken argumenten om aan te nemen dat appellant niet in staat geacht kan worden om vier uur per dag werkzaamheden te verrichten.
4.7.
Uit 4.5 en 4.6 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellant op 20 april 2015 beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. De vraag naar de duurzaamheid kan daarom onbeantwoord blijven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2023
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) C.G. van Straalen

Bijlage

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten Betrokkene heeft geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.