ECLI:NL:CRVB:2023:2221

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
23/948 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante door het Uwv en de bevestiging van de WIA-uitkering

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Het Uwv had vastgesteld dat appellante per 1 december 2019 63,56% arbeidsongeschikt was en dat zij in staat was om de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. Appellante betwist deze vaststelling en stelt dat zij meer (medische) beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting waar appellante en haar advocaat aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het Uwv. De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en laat de vaststelling van de WIA-uitkering op 63,56% in stand. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

23/948 WIA
Datum uitspraak: 23 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
6 februari 2023, 20/6151 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 26 maart 2020 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante vanaf 1 december 2019 63,56% arbeidsongeschikt is en bepaald dat zij vanaf 1 juni 2020 een WGAvervolguitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangt naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 55 tot 65%. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft met een besluit van 15 oktober 2020 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. W. Hoebba, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 12 oktober 2023. Appellante is verschenen, vergezeld door haar echtgenoot en bijgestaan door mr. Hoebba. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.L.M. Dunselman.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 1 december 2019 heeft vastgesteld op 63,56%. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid juist heeft vastgesteld.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante was werkzaam als cateringmedewerkster voor 41,17 uur per week. In 2011 heeft appellante zich ziekgemeld. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 8 mei 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend.
1.2.
In 2018 heeft op verzoek van de werkgever van appellante een herbeoordeling plaatsgevonden. Het Uwv heeft bij beslissing op bezwaar van 29 maart 2018 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 26 oktober 2017 vastgesteld op 74,69%. Het hiertegen gemaakte beroep heeft de rechtbank ongegrond verklaard.
1.3.
Appellante heeft zich met een door het Uwv op 29 juli 2019 ontvangen formulier toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Met een besluit van 31 oktober 2019 heeft het Uwv de WGA-loonaanvullingsuitkering per 1 december 2019 omgezet in een WGAvervolguitkering. In verband met de herbeoordeling heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 februari 2020. De arbeidsdeskundige heeft voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 26 maart 2020 vastgesteld dat appellante met ingang van 1 december 2019 meer arbeidsgeschikt is dan voorheen en dat zij 63,56% arbeidsongeschikt is.
1.4.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is verricht. In de rapporten van 2 oktober 2020 en 6 oktober 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat er geen medische argumenten zijn om per 1 december 2019 meer beperkingen aan te nemen in de FML. Niet is gebleken dat de pijn- en psychische klachten van appellante zijn gewijzigd ten opzichte van de beoordeling in 2017 en de heroverweging in 2018. De ernst van het geclaimde onvermogen is uit de beschreven pathologie onvoldoende navolgbaar. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich op het standpunt gesteld dat de beperkingen van appellante niet zijn toegenomen en dat wel degelijk weer forse beperkingen zijn aangenomen. In reactie op de in beroep ingebrachte medische gegevens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 10 januari 2022 geschreven dat die gegevens niet specifiek zien op de datum in geding (1 december 2019), dat al bekend was dat er diverse trauma's spelen en dat het goed is dat appellante daarvoor nu weer gerichte therapie gaat krijgen. Er zijn al diverse, relatief forse beperkingen aangenomen, juist ook door de combinatie met de urenbeperking. Het is goed dat appellante weer wat gaat doen. Meegaan in de neiging tot vermijding (niets doen en thuisblijven) werkt antirevaliderend, zeker bij angstklachten en dergelijke, en vergroot bij appellante ook nog eens de kans op alcoholmisbruik, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het is de rechtbank duidelijk dat bij appellante psychische klachten voorop staan en dat zij (daarnaast) onverklaarde pijnklachten heeft, alsmede knieklachten. Deze klachten zijn onderkend en hiervoor zijn voldoende beperkingen aangenomen in de FML. Er is geen situatie van onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren door een ernstige psychiatrische stoornis. De rechtbank is van oordeel dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet onjuist moet worden geacht.
2.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, uitgaande van de juistheid van de FML, met zijn rapporten van 13 oktober 2020, 17 januari 2022 en 23 februari 2022 de geschiktheid van de geselecteerde functies afdoende heeft gemotiveerd.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellante hebben de verzekeringsartsen niet deugdelijk gemotiveerd waarom zij nu meer arbeidsgeschikt is. Zij is van mening dat zij onverminderd volledig arbeidsongeschikt is. De verzekeringsartsen zijn bij het opstellen van de FML niet uitgegaan van de medische gegevens en van haar daadwerkelijke klachten en beperkingen. Volgens appellante zien de ingebrachte medische gegevens van onder andere de psychiater wel op de datum in geding en is wel degelijk aangetoond dat sprake is van toegenomen klachten die hadden moeten resulteren in het aannemen van meer beperkingen in de FML. Appellante verzoekt om inschakeling van een onafhankelijke medisch deskundige. Verder betoogt appellante dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor haar en dat er geen functies resteren voor de schatting.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit tot vaststelling van de arbeidsongeschiktheid op 63,56% in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
Appellante heeft in hoger beroep de gronden herhaald die ook al in beroep zijn aangevoerd en door de rechtbank zijn besproken. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die aan dit oordeel ten grondslag liggen, worden door de Raad onderschreven. Voor het standpunt dat de verzekeringsartsen bij het opstellen van de FML niet zijn uitgegaan van de medische gegevens en de daadwerkelijke klachten en beperkingen van appellante, bestaan ook in hoger beroep geen aanknopingspunten. De door appellante in hoger beroep overgelegde (medische) stukken leiden niet tot een ander oordeel, nu ook deze stukken niet zien op de datum in geding. Omdat de noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv ontbreekt, wordt het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen afgewezen.
4.5.
Het betoog van appellante dat de verzekeringsartsen niet deugdelijk hebben gemotiveerd waarom zij nu meer arbeidsgeschikt is, zonder enig tastbaar bewijs van verbetering of herstel van de klachten en beperkingen, slaagt niet. Hierbij is van belang dat de medische beperkingen in de FML volgens de artsen van het Uwv niet zijn afgenomen in vergelijking met voorheen. De reden dat appellante minder arbeidsongeschikt wordt geacht, is gelegen in de arbeidskundige beoordeling.
Arbeidskundige beoordeling
4.6.
Anders dan appellante betoogt, heeft de rechtbank de arbeidskundige gronden die zij in beroep naar voren heeft gebracht niet volledig genegeerd. De rechtbank is hier in rechtsoverwegingen 11 en 12 uitgebreid op ingegaan. Appellante heeft niet naar voren gebracht waarom zij zich daar niet in kan vinden. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor haar niet geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de vaststelling van de WIA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 63,56% in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van I. Gök als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) I. Gök

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.