ECLI:NL:CRVB:2023:2218

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
23/1329 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 november 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die voorheen als docente werkte, had zich ziekgemeld en verzocht om een WIA-uitkering, maar het Uwv concludeerde dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante betwistte deze conclusie en stelde dat zij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen, waardoor zij niet in staat zou zijn de geselecteerde functies te vervullen. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering had toegekend, omdat de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend was en de beperkingen adequaat waren gemotiveerd. De Raad volgde appellante niet in haar standpunt dat zij niet in staat was om in groepen van meer dan drie personen te werken. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/1329 WIA
Datum uitspraak: 23 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 maart 2023, 22/3477 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 25 mei 2021 heeft het Uwv geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 17 juni 2022 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. M.J. van Weersch, advocaat, hoger beroep ingesteld, nadere stukken ingediend en verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 12 oktober 2023. Voor appellante is verschenen mr. Van Weersch. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

SamenvattingHet gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 5 januari 2021 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als docente op een middelbare school voor gemiddeld 11,03 uur per week. Haar dienstverband is per 1 augustus 2018 geëindigd. Daarna ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Appellante heeft zich vanuit de WW per 8 januari 2019 ziekgemeld in verband met lichamelijke klachten. Nadat zij een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 maart 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 25 mei 2021 geweigerd appellante met ingang van 5 januari 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanvullende beperkingen vastgesteld in een FML van 24 mei 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aan de hand van deze FML een functie verworpen en hiervoor in de plaats een reservefunctie aan de schatting ten grondslag gelegd. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische belastbaarheid van appellante op 5 januari 2021 in het rapport op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. Wat betreft de fysieke omgevingseisen geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan dat appellante aangewezen is op een rustige omgeving om te werken. Er kan geen groepsgrootte aan worden toegevoegd, omdat dit ook afhankelijk is van de uitgevoerde werkzaamheden, maar over het algemeen dient de groep kleiner dan tien personen te zijn. De rechtbank overweegt dat het in beginsel een verzekeringsarts bezwaar en beroep vrij staat om in het kader van een volledige heroverweging de door de arts vastgestelde beperkingen te wijzigen. Als de verzekeringsarts bezwaar en beroep minder beperkingen aanneemt, moet zij dat inzichtelijk en deugdelijk motiveren. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dit gedaan. Verder heeft het Uwv in beroep een functie laten vervallen en daarvoor een nieuwe functie aan de schatting ten grondslag gelegd. Volgens de rechtbank heeft het Uwv voldoende duidelijk onderbouwd dat appellante in staat is de functies te vervullen. De rechtbank concludeert dat de wijziging van de geselecteerde functies in beroep betekent dat het bestreden besluit een gebrek bevat. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat appellante door dit gebrek benadeeld is en heeft dit gebrek gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte heeft vastgesteld dat zij werkzaamheden kan verrichten in groepen tot tien personen. Zij is op medische gronden niet in staat om werkzaamheden te verrichten in groepen groter dan drie personen, zoals eerder door de (verzekerings)artsen van het Uwv is vastgesteld. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verwezen naar een in hoger beroep overgelegde rapport van verzekeringsarts-medisch adviseur E.C. van der Eijk (verbonden aan medisch adviesbureau Triage ) van 16 juni 2023. Verder voert appellante aan dat de functie van medewerker personeelszaken, loonadministratie (SBC-code 515090) niet passend is.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
Het standpunt van appellante dat zij op medische gronden niet in staat is om werkzaamheden te verrichten in groepen groter dan drie personen is in feite een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Dit standpunt wordt niet gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 24 mei 2022 en 7 februari 2023 uitgebreid en inzichtelijk gemotiveerd waarom in de FML van 24 mei 2022 een beperking is vastgesteld voor een groepsgrootte van minder dan tien personen. Daarbij wordt verwezen naar de overwegingen van de rechtbank, die worden onderschreven. In het in hoger beroep overgelegde rapport van Van der Eijk wordt geen aanleiding gevonden voor een ander oordeel. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.4.1.
In het kader van de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling heeft een verzekeringsarts in een FML van 4 november 2019 een beperking vastgesteld voor beoordelingspunt 3.7 (geluidsbelasting) met als toelichting: “geen werkomgeving met meer dan 3 mensen.” Bij besluit van 10 december 2019 is de ZW-uitkering vervolgens ongewijzigd voortgezet. In het kader van de WIA-beoordeling heeft de primaire arts in zijn rapport van 8 maart 2021 overwogen dat appellante beperkt is voor omgevingen met groepen van meer dan drie mensen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na de hoorzitting geconstateerd dat er in het medisch rapport van de primaire arts beperkingen waren genoemd die niet in de FML van 8 maart 2021 waren terug te vinden. De beperkingen zijn daarna door de primaire arts aangepast en vastgelegd in een nieuwe FML van 13 januari 2022. Daarin is een beperking vastgesteld voor beoordelingspunt 2.9 (samenwerken) met als toelichting: “Samenwerken in beperkte mate mogelijk.”
4.4.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 24 mei 2022 gemotiveerd dat appellante is aangewezen op een rustige omgeving om te werken. Werken in een kantoortuin en dergelijke is voor haar niet mogelijk. Hier kan volgens de verzekeringsarts bewaar en beroep niet gelijk een groepsgrootte aan worden toegevoegd, omdat dit ook afhankelijk is van de uitgevoerde werkzaamheden, maar over het algemeen dient de groep kleiner dan tien personen te zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 7 februari 2023 nader gemotiveerd waarom de beperking voor samenwerking niet is gehandhaafd. Uit het CBBS handboek volgt dat een beperking op samenwerken kan worden aangenomen als er communicatieve problemen zijn. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is dit bij appellante niet aan de orde. Weliswaar kan de primaire arts worden gevolgd in het standpunt dat appellante beperkt is voor externe prikkels, maar hierbij is niet alleen de grootte van de groep mensen van belang, maar veel meer wat deze mensen aan het doen zijn. Wanneer iedereen in stilte werkt en er weinig tot geen geloop is dan kan met meer mensen in één ruimte gewerkt worden. Telefonerende mensen in de directe overgeving zijn niet wenselijk. Ook veel bewegingen in de directe omgeving geven veel prikkels.
4.4.3.
In het door appellante overgelegde rapport van 16 juni 2023 heeft Van der Eijk vermeld dat hij in het dossier geen objectieve medische feiten of omstandigheden is tegengekomen om het oordeel over de beperkingen, zoals beschreven in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 mei 2022 en bijbehorende FML, voor onvolledig dan wel onjuist te kunnen houden. Wel ontbreekt volgens Van der Eijk een medische motivering om tot een gewijzigd oordeel te komen over de groepsgrootte.
4.4.4.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het de verzekeringsarts bezwaar en beroep vrij staat om in het kader van een volledige heroverweging de door de primaire arts vastgestelde beperkingen te wijzigen. Met de rechtbank wordt overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgebreid en inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom in de FML van 24 mei 2022 een beperking is vastgesteld voor een groepsgrootte van minder dan tien personen. Appellante wordt daarom niet gevolgd in het standpunt dat hiervoor een medische onderbouwing ontbreekt.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Appellante heeft aangevoerd dat de functie van medewerker personeelszaken, loonadministratie (SBC-code 515090) niet passend is, omdat in die functie wordt gewerkt in een kantoortuin. Deze grond slaagt niet.
4.5.1.
In de FML van 24 mei 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante beperkt geacht ten aanzien van beoordelingspunt 3.8.4 (overige beperkingen van de fysieke aanpassingsmogelijkheden) en daarbij als toelichting gegeven dat appellante niet kan werken in een onrustige omgeving, zoals een kantoortuin, klaslokaal of drukke productiehal.
4.5.2.
In het rapport van 15 juni 2022 staat in de functieomschrijving beschreven dat er samen met collega’s wordt gewerkt in een goed ingerichte grote open kantoorruimte van een grote bankinstelling. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bij beoordelingspunt 3.8.4 toegelicht dat een arbeidskundig analist aanvullend heeft aangegeven dat het gaat om een flexibele werkplek in een kantoortuin maar dat in de organisatie meer ruimtes aanwezig zijn. Gelet hierop is het mogelijk om op een rustigere werkplek te gaan zitten waardoor de belastbaarheid niet wordt overschreden. Verder staat in het rapport van 14 september 2022 dat de arbeidskundig analist in een overleg met de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aangegeven dat het een groot kantoorpand betreft, waarbij er voldoende gelegenheid is om gebruik te maken van een stilteruimte dan wel van een kantoorruimte voor zichzelf alleen.
4.5.3.
Gelet op het voorgaande wordt met de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat het mogelijk is om in deze functie op een rustige werkplek te gaan zitten. De functie wordt daarom passend geacht.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft. Het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente wordt afgewezen.
6. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van I. Gök als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) I. Gök

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.