In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 november 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende haar WIA-uitkering. Appellante was van 1 november 2010 tot 1 november 2012 werkzaam als bouwadministrateur/projectcoördinator en heeft zich in 2012 ziekgemeld. Het Uwv heeft in een herbeoordeling op 17 november 2020 vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat leidde tot de beëindiging van haar WIA-uitkering per 1 februari 2021. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Appellante heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar medische beperkingen. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 12 oktober 2023, waar appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. I.G.M. van Gorkum, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.C. Puister. De Raad oordeelt dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd, omdat appellante in staat is de geselecteerde functies te vervullen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat de redelijke termijn voor de procedure niet is overschreden.