In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had zich ziekgemeld met psychische klachten en ontving een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 13 april 2020, omdat appellante in staat werd geacht om geselecteerde functies te vervullen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar medische beperkingen niet goed waren beoordeeld. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij hoger beroep aantekende bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 23 november 2023 behandeld. Appellante voerde aan dat de rechtbank de conclusies van de door haar ingeschakelde deskundige niet had gevolgd, terwijl deze volgens haar voldoende overtuigend waren. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geconcludeerd dat de deskundige niet kon worden gevolgd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de ZW-uitkering terecht had beëindigd. De Raad vond dat de medische beoordeling van het Uwv voldoende onderbouwd was en dat appellante in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De beëindiging van de ZW-uitkering blijft dus in stand, en appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten.