ECLI:NL:CRVB:2023:2213

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
22/3782 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van appellante en de geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had zich ziekgemeld met psychische klachten en ontving een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 13 april 2020, omdat appellante in staat werd geacht om geselecteerde functies te vervullen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar medische beperkingen niet goed waren beoordeeld. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij hoger beroep aantekende bij de Centrale Raad van Beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 23 november 2023 behandeld. Appellante voerde aan dat de rechtbank de conclusies van de door haar ingeschakelde deskundige niet had gevolgd, terwijl deze volgens haar voldoende overtuigend waren. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geconcludeerd dat de deskundige niet kon worden gevolgd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de ZW-uitkering terecht had beëindigd. De Raad vond dat de medische beoordeling van het Uwv voldoende onderbouwd was en dat appellante in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De beëindiging van de ZW-uitkering blijft dus in stand, en appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten.

Uitspraak

22/3782 ZW
Datum uitspraak: 23 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 31 oktober 2022, 20/2358 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 12 maart 2020 heeft het Uwv de uitkering die appellante ontving op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 26 augustus 2020 (bestreden besluit) bij de beëindiging van de uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. J.J. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 12 oktober 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bakker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellante per 13 april 2020 heeft beëindigd. Volgens appellante was zij toen door haar (medische) beperkingen niet in staat om de geselecteerde functies te verrichten zodat zij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als leerling bedieningsmedewerker voor gemiddeld 36,17 uur per week. Op 1 februari 2019 heeft zij zich ziekgemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de ZW toegekend. In het kader van een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 februari 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 12 maart 2020 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 13 april 2020 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
2.1.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en aangevoerd dat de medische inhoudelijke beoordeling van de verzekeringsartsen van het Uwv onjuist is, omdat zij meer beperkingen heeft. Appellante is meer beperkt voor het vasthouden en verdelen van de aandacht. Ook stelt appellante dat zij niet meer dan vier uur per dag en 20 uur per week kan werken. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij verwezen naar een in beroep overlegde rapport van verzekeringsarts-medisch adviseur E.C. van der Eijk (verbonden aan medisch adviesbureau Triage) van 12 mei 2021.
2.2.
De rechtbank heeft psychiater I.S. Hernandez-Dwarkasing als onafhankelijk deskundige benoemd. De deskundige is in het rapport van 17 februari 2022 tot de conclusie gekomen dat bij appellante sprake is van PTSS. De deskundige is van mening dat aan de FML beperkingen moeten worden toegevoegd voor concentreren van de aandacht en eigen gevoelens uiten. In het rapport van 22 juni 2022 heeft de deskundige vermeldt dat appellante vanuit psychiatrisch perspectief niet volledig inzetbaar was voor arbeid en dat daarmee een op te leggen urenbeperking aannemelijk was van vier uur per dag en 20 uur per week.
2.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de rapporten van de deskundige de FML aangepast en appellante aanvullend beperkt geacht voor eigen gevoelens uiten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen beperking aangenomen voor het concentreren van de aandacht en heeft ook geen verdergaande urenbeperking aangenomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat deze aangepaste FML geen invloed heeft op de geschiktheid van de voor appellante geselecteerde functies.
Uitspraak van de rechtbank
2.4.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank vindt de motivering van de door haar ingeschakelde onafhankelijk deskundige wat betreft de beperking voor het concentreren van de aandacht, alsook de urenbeperking niet overtuigend. Wat betreft het concentreren van de aandacht kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich vinden in de visie van de deskundige dat appellante haar aandacht niet steeds goed erbij kan houden, met name als haar emoties sterk naar voren komen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is hier in de FML van 14 maart 2022 rekening mee gehouden. Verder blijkt uit het rapport van de deskundige dat het appellante redelijk lukte om haar aandacht bij het gesprek te houden en dat er geen sprake is van geheugenstoornissen of vermoeidheidsverschijnselen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan uit het dagverhaal van appellante en de bevindingen van de deskundige een beperking voor het concentreren van de aandacht niet aannemelijk worden gemaakt. Dit volgt ook niet uit het eigen onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd dat niet aannemelijk is dat appellante is beperkt voor het concentreren van de aandacht. Wat betreft de urenbeperking vindt de deskundige vanuit psychiatrisch perspectief aannemelijk dat appellante beperkt is voor het persoonlijk en sociaal functioneren door de PTSS. Volgens de deskundige volgt daaruit dat het ook aannemelijk is dat appellante door de PTSS en de daaruit voortkomende, structureel aanwezige beperkingen niet volledig inzetbaar is voor arbeid. Deze motivering acht de rechtbank summier. Voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep is duidelijk dat appellante lijdt onder haar trauma’s en dat zij daarvoor behandelingen heeft (gehad), maar daarmee is volgens haar niet onderbouwd dat er aanleiding is voor een urenbeperking. Hoewel appellante last heeft van nachtmerries, waren er bij het psychiatrische onderzoek geen tekenen van vermoeidheid. Ook het dagverhaal van appellante is geen aanleiding om een urenbeperking vast te stellen. Zij slaapt niet overdag en neigt ertoe om actief te blijven, omdat zij niet goed kan stilzitten. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd dat een aanleiding voor een (verdergaande) urenbeperking ontbreekt. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de door de arbeidsdeskundige geduide functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante voert, onder verwijzing naar wat zij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht, aan dat de rechtbank ten onrechte de door haar ingeschakelde onafhankelijk deskundige niet heeft gevolgd. De conclusies van de deskundige, zoals neergelegd in haar rapporten, zijn niet onbegrijpelijk en voldoende overtuigend. Verder heeft zij voldoende inzichtelijk aangegeven waarom zij zich op de datum in geding niet kan verenigen met de door het Uwv vastgestelde beperkingen. Dat het Uwv meer beperkingen had moeten aannemen wordt bevestigd door verzekeringsartsmedisch adviseur Van der Eijk.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de ZW-uitkering van appellante te beëindigen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen. [1] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen geldt als uitgangspunt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijk, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat de door haar geraadpleegde deskundige in dit geval niet kan worden gevolgd. De overwegingen die de rechtbank aan dat oordeel ten grondslag heeft gelegd en die staan vermeld in overweging 2.4, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.1.
In het rapport van 12 mei 2021 vermeldt verzekeringsarts medisch adviseur Van der Eijk dat de diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis reden kan zijn voor ernstige beperkingen in het persoonlijk, sociaal en beroepsmatig functioneren. Concreet wordt gewezen op het ontbreken van beperkingen voor werkzaamheden met hoog handelingstempo en het werken in een kleine groep, onderscheidenlijk bij items 1.9.8 en 2.12.6 van de FML. Verder bestaat volgens Van der Eijk aanleiding om appellante op energetische gronden – verband houdend met angstproblematiek dat zich uit in een verhoogde slaapbehoefte overdag – en vanuit preventief oogpunt – gelet op beperkte stressbestendigheid en verhoogde crisisgevoeligheid – een beperking aan te nemen in de duurbelastbaarheid van ongeveer vier uur per dag en 20 uur per week. Volgens verzekeringsarts bezwaar en beroep is het enkele feit dat de diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis is gesteld op zich geen reden om meer beperkingen te stellen. Verder was op datum in geding geen intensieve behandeling gaande en dus op grond van beschikbaarheid geen indicatie tot een beperking in de duurbelastbaarheid. De depressieve stoornis, beperkte stressbestendigheid en crisisgevoeligheid is ook geen reden voor een urenbeperking. Bovendien kan activering en behoud van een goed dagritme ook bijdragen aan het herstel. Ook voor de beperkingen voor handelingstempo en werken in een kleine groep zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen argumenten aangevoerd. Bij het vaststellen van de beperkingen in de FML zijn de algehele stressgevoeligheid en emotionaliteit al meegenomen bij de diverse items. Zo is betrokkene aangewezen op een voorspelbare werksituatie en is conflicthantering en emotionele problemen hanteren al als beperkt aangenomen. Dit toereikend en inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd.
4.5.
Omdat de noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv ontbreekt, wordt het ter zitting van de Raad gedane verzoek van appellante om een verzekeringsarts als onafhankelijk deskundige te benoemen afgewezen.
Arbeidskundige beoordeling
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgestelde FML wordt de rechtbank gevolgd in het oordeel dat de door de arbeidsdeskundige geduide functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van I. Gök als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) I. Gök

Bijlage

Artikel 19aa van de Ziektewet
1. In afwijking van artikel 19 heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, zwangerschap of bevalling, recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak heeft op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van deze wet, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde, indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19; en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
(…)
(…)
(…)
5. Onder maatmaninkomen wordt verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen.
Artikel 19ab van de Ziektewet
1. Het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa, wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Van een arbeidskundig onderzoek kan onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden worden afgezien.
(…)
3. Onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa, eerste lid, wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.