ECLI:NL:CRVB:2023:2211

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
23/762 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant per 10 december 2021, omdat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellant, die voorheen als heftruckchauffeur werkte, betwist deze beslissing en stelt dat hij meer (medische) beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd. De Raad oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd heeft ingegaan op de medische informatie die door appellant is ingediend. De Raad volgt de argumenten van appellant niet en bevestigt dat hij in staat is de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen, omdat de medische beoordeling door het Uwv adequaat is uitgevoerd.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellant geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van de arbeidsdeskundige in het vaststellen van de geschiktheid voor arbeid.

Uitspraak

23/762 WIA
Datum uitspraak: 15 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
23 januari 2023, 21/2183 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [Woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 25 februari 2021 heeft het Uwv de eerder aan appellant toegekende loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 31 mei 2021 omgezet in een
WGA-loonaanvullingsuitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De (ex-)werkgever van appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij een besluit van 28 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van de (ex-)werkgever gegrond verklaard en vastgesteld dat de WIA-uitkering van appellant per 10 december 2021 wordt beëindigd omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. Y.N. Teke-Bozkurt, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 4 oktober 2023. Voor appellant is, niemand verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering van appellant per 10 december 2021 heeft beëindigd, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt het standpunt van appellant niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als heftruckchauffeur voor 39,77 uur per week. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 16 september 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 31 mei 2021 in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering. Aan deze omzetting heeft geen actueel sociaal medisch oordeel ten grondslag gelegen.
1.2.
De (ex-)werkgever heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 februari 2021. In verband met dit bezwaar heeft een herbeoordeling plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 april 2021. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd en vastgesteld dat appellant op basis van deze functies minder dan 35% arbeidsongeschikt is zodat hij geen recht meer heeft op een WIA-uitkering. Het Uwv heeft op 19 mei 2021 een voornemen tot wijziging van het besluit van 25 februari 2021 aan appellant en de (ex-)werkgever bekend gemaakt. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het voorgenomen besluit.
1.3.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien de FML aan te passen en heeft de beperkingen van appellant neergelegd in een FML van 14 oktober 2021. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het opleidingsniveau aangepast naar niveau 3 en heeft de mate van arbeidsongeschiktheid op basis van een deels gewijzigde functieselectie vastgesteld op 23,08%. Het Uwv heeft het bezwaar van de (ex-)werkgever gegrond verklaard, het besluit van 25 februari 2021 herroepen en vastgesteld dat de WIA-uitkering van appellant met ingang van 10 december 2021 wordt beëindigd omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.4.
Appellant is in beroep gekomen van het bestreden besluit. Appellant heeft aangevoerd dat zijn chronische nek- en rugpijnklachten en stressgerelateerde klachten voor het Uwv aanleiding hadden moeten zijn om beperkingen aan te nemen voor reiken, duwen/trekken, knielen/hurken, draaien met het hoofd en werkdruk en stress(bestendigheid). Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant verwezen naar een afschrift van zijn huisartsenjournaal. Appellant acht het niet juist dat hij niet is onderzocht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellant heeft verder aangevoerd dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zijn opleidingsniveau ten onrechte heeft aangepast van niveau 2 naar niveau 3.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft appellant op 12 april 2021 tijdens het spreekuur gesproken en lichamelijk en psychisch onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep was daarom niet verplicht opnieuw een spreekuur te houden. De rechtbank heeft meegewogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep na de hoorzitting nadere informatie heeft opgevraagd bij de huisarts van appellant en deze informatie, als ook de daaraan gehechte informatie van de revalidatieartsen, kenbaar bij de beoordeling heeft betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar conclusies met betrekking tot de belastbaarheid van appellant inzichtelijk en navolgbaar gemotiveerd. De gezondheidsklachten van appellant op de datum in geding zijn voldoende meegewogen. In de FML zijn beperkingen opgenomen voor de chronische rugklachten van appellant. Met de toegenomen rugklachten kan geen rekening worden gehouden, omdat uit de informatie van de huisarts blijkt dat deze dateren van na de datum in geding, namelijk van februari 2022. Dit geldt ook voor de geplande rugoperaties. Vanwege hidradenitis onder de oksel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende beperkingen vastgesteld voor frequent reiken en duwen/trekken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 22 juli 2022 gemotiveerd toegelicht waarom de in beroep ingebrachte informatie geen aanleiding geeft om meer beperkingen vast te stellen. Ten aanzien van de psychische belastbaarheid van appellant heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep er terecht op heeft gewezen dat ook medisch adviseur E.W.M.A. Ausems in zijn rapport geen psychische beperkingen heeft vermeld. Uit de informatie van de huisarts blijkt dat appellant in verband met zijn psychische klachten twee keer gesprekken heeft gevoerd met de praktijkondersteuner van de huisarts. Het gaat om stress, een depressief gevoel, eenzaamheid en spanningsklachten. Er is geen psychiatrische diagnose gesteld en appellant is niet doorverwezen naar een psycholoog of psychiater. De in de FML vastgestelde beperkingen voor veelvuldige deadlines en productiepieken worden door de verzekeringsarts bezwaar en beroep adequaat geacht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen omdat de rechtbank geen twijfel heeft aan de juistheid van het medisch oordeel. Wel heeft de rechtbank vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep verzuimd heeft de door haar in haar rapport vermelde opmerking dat appellant door de hidradenitis niet in hitte kan werken vast te leggen in de FML. In zoverre is er naar het oordeel van de rechtbank een gebrek. De rechtbank heeft vastgesteld dat dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden gepasseerd omdat deze belasting niet voorkomt in de werkomgeving en de geselecteerde functies ook op de andere aspecten passend zijn. Vanwege toepassing van artikel 6:22 van de Awb heeft de rechtbank aanleiding gezien het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant en te bepalen dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht vergoedt.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens voor zover zijn beroep bij die uitspraak ongegrond is verklaard. Appellant heeft herhaald dat de artsen van het Uwv zijn psychische en lichamelijke beperkingen hebben onderschat. Appellant heeft aangevoerd dat hem ten tijde in geding een drietal operaties te wachten stond en dat de verzekeringsarts hem daarom onverminderd arbeidsongeschikt had moeten achten. Appellant beschikt niet over de financiële middelen om een onafhankelijk deskundige te benoemen en heeft de Raad daarom verzocht om een deskundige te benoemen. Ook heeft appellant herhaald dat het Uwv zijn opleidingsniveau ten onrechte heeft gewijzigd naar niveau 3. Appellant heeft geen
LBO-diploma behaald. Appellant heeft verder aangevoerd dat de geselecteerde functies vereisen dat men over computervaardigheden beschikt. Appellant is digibeet en kan niet met computers omgaan. Ook is hij door zijn gezondheidssituatie niet in staat deze kennis bij te spijkeren.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering van appellant te beëindigen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.1.Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden die hij bij de rechtbank heeft ingediend, en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant. De overwegingen die de rechtbank hieraan ten grondslag heeft gelegd worden onderschreven. In aanvulling daarop wordt het volgende overwogen. Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat het Uwv zijn WIA-uitkering niet had mogen beëindigen omdat hij binnen afzienbare tijd drie keer geopereerd zou worden. Daartoe wordt overwogen dat uit het medisch belastbaarheidsonderzoek van Ausems Kerkvliet blijkt dat appellant eerst op 24 mei 2022, ruim na de datum in geding, een afspraak heeft gehad voor een pre-operatie onderzoek zodat niet gesproken kan worden van een situatie waarin de medische belastbaarheid van appellant op/rond de datum in geding snel zou verslechteren. Nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij zijn beoordeling gemotiveerd is ingegaan op alle door appellant ingebrachte medische informatie, als ook de bij de huisarts van appellant opgevraagde medische gegevens, en zijn conclusies inzichtelijk heeft gemotiveerd, ziet de Raad geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. Nu het opleidingsniveau van deze functies niveau 2 bedraagt en de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 11 juli 2022 gemotiveerd heeft toegelicht waarom de eisen die in de functies gesteld worden aan de kennis van computers er niet aan in de weg staan dat appellant deze functies kan verrichten, ziet de Raad geen aanknopingspunten om de functies om deze reden voor appellant ongeschikt te achten. Appellant heeft niet onderbouwd waarom hij op medische gronden niet in staat is zijn kennis van computers bij te spijkeren.
Conclusie en gevolgen
5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2023.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) L.B. Vrugt

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.