ECLI:NL:CRVB:2023:2207

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
23/18 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ziekengeld op grond van de Ziektewet; geschiktheid voor eerder geselecteerde functies na WIA-beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant ziekengeld toe te kennen per 8 november 2021. Appellant, die zich op 27 november 2017 ziekmeldde, had eerder een WIA-beoordeling ondergaan waarbij hij niet als arbeidsongeschikt werd beschouwd. Het Uwv concludeerde dat zijn medische beperkingen sinds de eerdere beoordeling niet waren toegenomen en dat hij geschikt was voor de eerder geselecteerde functies. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat hij door zijn medische klachten niet in staat was om deze functies te vervullen. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij hoger beroep aantekende bij de Centrale Raad van Beroep. Tijdens de zitting op 11 oktober 2023 werd de zaak behandeld, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door mr. J. Heek en het Uwv door mr. L.J.M.M. de Poel. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd om ziekengeld toe te kennen, omdat de medische beperkingen van appellant niet waren toegenomen en hij nog steeds geschikt was voor de geselecteerde functies. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/18 ZW
Datum uitspraak: 22 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 december 2022, 22/1136 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 23 december 2021 heeft het Uwv geweigerd om aan appellant per 8 november 2021 ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 9 februari 2022 (bestreden besluit) bij de weigering van het ziekengeld gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. J. Heek hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben nog nadere reacties ingezonden.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 oktober 2023. Voor appellant is
mr. Heek verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd om appellant per 8 november 2021 ziekengeld toe te kennen. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat de eerder in het kader van de WIA-beoordeling geselecteerde functies te verrichten. De Raad volgt dit standpunt van appellant niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het ziekengeld terecht heeft geweigerd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant was werkzaam als medewerker akkerbouw voor 36 uur per week en heeft zich op 27 november 2017 ziekgemeld. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd en een aan de werkgever opgelegde loonsanctie heeft het Uwv bij besluit van 1 februari 2021 geweigerd aan appellant met ingang van 23 november 2020 een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellant werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn laatste werk als medewerker akkerbouw, maar wel tot het vervullen van drie andere functies.
1.2.
Het Uwv heeft appellant per 23 november 2020 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Appellant heeft zich op 8 november 2021 opnieuw ziekgemeld met lichamelijke klachten. In verband hiermee heeft hij op 22 december 2021 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat bij appellant per 8 november 2021 geen sprake is van toegenomen medische beperkingen ten opzichte van de eerdere WIAbeoordeling en appellant daarom nog steeds geschikt is voor de destijds geselecteerde functies van inpakker (handmatig) (SBC-code 111190), koerier, pakketbezorger (auto) (SBCcode 282102) en telefonist (centrale), medewerker callcenter (inbound) (SBC-code 315174). Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 23 december 2021 geweigerd om aan appellant per 8 november 2021 ziekengeld toe te kennen.
1.3.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsartsen op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Verder is niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 31 januari 2022 inzichtelijk gemotiveerd dat appellant niet voldoet aan de criteria om geen duurzaam benutbare mogelijkheden aan te nemen. Er is rekening gehouden met de diverse klachten van appellant en met de verkregen informatie van de behandelend sector. Voorts is genoegzaam toegelicht dat het medicatiegebruik van appellant geen reden is om hem niet geschikt te achten voor autorijden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn aanvullend rapport van 10 oktober 2020 nog gemotiveerd toegelicht dat de nieuwe, in beroep overgelegde, informatie geen aanleiding geeft om het ingenomen standpunt te wijzigen. Tevens heeft hij daarbij toegelicht dat appellant niet gevolgd kan worden in zijn standpunt dat er bij hem sprake is van een medische indicatie voor een duurbeperking. De rechtbank heeft ook geen aanknopingspunten gevonden om die conclusie te trekken en heeft het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd. Het Uwv heeft appellant daarom terecht met ingang van 8 november 2021 in staat geacht tot het verrichten van zijn arbeid.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij blijft bij zijn standpunt dat hij op en na 8 november 2021 niet in staat was om de eerder in het kader van de Wet WIA geselecteerd functies te verrichten. Appellant was meer beperkt in zijn arbeidsmogelijkheden dan het Uwv tot nu toe heeft aangenomen waardoor de Functionele Mogelijkhedenlijst van 30 januari 2021 en de voor de WIA geselecteerde functies van inpakker, koerier en telefonist niet langer passend waren voor hem op en na de datum in geding. Appellant heeft een toelichting gegeven op zijn medische aandoeningen, klachten en beperkingen. Appellant heeft verder toegelicht op welke punten de voor eerder geselecteerde functies niet geschikt voor hem zijn. Ten aanzien van de functie van koerier, pakketbezorger heeft appellant aangevoerd dat hij vanwege zijn medicijngebruik niet mag autorijden.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om het ziekengeld te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Op grond van artikel 19 van de ZW heeft een betrokkene recht op ziekengeld als hij ongeschikt is voor ‘zijn arbeid’. Volgens vaste rechtspraak wordt met ‘zijn arbeid’ bedoeld het laatst verrichte werk voorafgaand aan de ziekmelding. Dit is de hoofdregel.
4.3.
Een uitzondering hierop wordt aangenomen in de situatie dat eerder een WIAbeoordeling heeft plaatsgevonden, betrokkene niet in enig werk heeft hervat en zich vervolgens weer ziek heeft gemeld. In een dergelijke situatie geldt het toetsingskader zoals uiteen is gezet in de uitspraak van de Raad van 23 december 2022 [1] . Uit deze uitspraak blijkt dat – anders dan voorheen in de rechtspraak werd aangenomen – een weigering van ziekengeld niet kan worden gebaseerd op slechts één van de in het kader van de Wet WIA geselecteerde functies. Bij de toepassing van artikel 19 van de ZW moet zijn voldaan aan de volgende twee voorwaarden:
van de oorspronkelijk bij de WIA-beoordeling geselecteerde functies, met inbegrip van de functies die als reservefuncties aan de betrokkene zijn voorgehouden, zijn op de datum in geding ten minste drie functies met elk ten minste drie arbeidsplaatsen voor de verzekerde geschikt gebleven, én
op basis van die functies – gelet op de loonwaarde die die functies ten tijde van de WIA-beoordeling vertegenwoordigden, afgezet tegen het bij de WIA-beoordeling geldende maatmaninkomen – is nog steeds sprake van een arbeidsgeschiktheid van ten minste 65%.
4.4.
Aan deze voorwaarden is in ieder geval voldaan als de verzekeringsarts in het kader van de nieuwe ziekmelding vaststelt dat de medische beperkingen niet zijn toegenomen. Deze vaststelling is dan voldoende om een weigering van ziekengeld op grond van artikel 19 van de ZW te kunnen dragen.
4.5.
De gronden waarop het hoger beroep berust zijn grotendeels een herhaling van wat appellant in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant uitvoerig en voldoende gemotiveerd besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.6.
Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie overgelegd die aanleiding zou kunnen geven om aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. Wat betreft het gebruik van het medicijn Amitriptyline heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten van 31 januari 2022 en 10 oktober 2022 navolgbaar toegelicht dat, ook gelet op de informatie van de huisarts, het medicatiegebruik door appellant op de datum in geding niet dusdanig hoog was dat appellant daarmee niet mocht autorijden. Dat die dosis kort na de datum in geding is verhoogd, doet hier niet aan af. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarover opgemerkt dat ook bij een hogere dosis van het betreffende medicijn na een zekere gewenningsperiode (weer) auto gereden mag worden. Hij heeft er daarbij op gewezen dat appellant volgens het dagverhaal feitelijk ook nog auto rijdt.
4.7.
Omdat de medische beperkingen van appellant sinds de eerdere WIA-beoordeling niet zijn toegenomen, is daarmee gegeven dat de bij de WIA-beoordeling geselecteerde functies in medisch en arbeidskundig opzicht ook per 8 november 2021 voor appellant geschikt zijn. Deze vaststelling is voldoende om een weigering van ziekengeld op grond van artikel 19 van de ZW te kunnen dragen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van het ziekengeld in stand blijft.
6. Appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2023.
(getekend) E.J.J.M. Weyers

(getekend) S.C. Scholten

Voetnoten

1.Uitspraak van 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2672.