ECLI:NL:CRVB:2023:2189

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
22/2750 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging nabestaandenuitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak oordeelt de Centrale Raad van Beroep dat de Sociale verzekeringsbank (Svb) de nabestaandenuitkering van appellante terecht heeft beëindigd op de grond dat appellante niet meer voor meer dan 45% arbeidsongeschikt is. De Svb mocht van het advies van het Uwv uitgaan. De verklaringen van appellante en het rapport van de fysiotherapeut leiden niet tot twijfel aan de juistheid van de beoordeling door het Uwv. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die eerder het beroep van appellante ongegrond verklaarde. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar uitkering, die per 1 januari 2021 inging, na een besluit van de Svb op 10 februari 2021. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de juistheid van de beoordeling te twijfelen. Appellante voerde aan dat zij volledig arbeidsongeschikt was en dat de informatie van haar fysiotherapeut onvoldoende was meegenomen. De Raad oordeelt echter dat de Svb zich op goede gronden heeft gebaseerd op het Uwv-advies en dat er geen aanleiding is om een onafhankelijke deskundige te benoemen. De Raad bevestigt dat appellante niet voor meer dan 45% arbeidsongeschikt is en dat de beëindiging van de uitkering rechtmatig is.

Uitspraak

22/2750 ANW
Datum uitspraak: 22 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 juli 2022, 21/1807 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
In deze uitspraak oordeelt de Raad dat de Svb de nabestaandenuitkering van appellante terecht heeft beëindigd op de grond dat appellante niet meer voor meer dan 45% arbeidsongeschikt is. De Svb mocht van het advies van het Uwv uitgaan. De verklaringen van appellante en het rapport van de fysiotherapeut leiden bij de Raad niet tot twijfel aan de juistheid van de beoordeling door het Uwv.

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 29 oktober 2020 heeft de Svb appellante laten weten dat zij vanaf 1 november 2020 geen recht meer heeft op een nabestaandenuitkering. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt. Met het besluit van 10 februari 2021 (bestreden besluit) heeft de Svb de beëindiging gehandhaafd, met dien verstande dat de ingangsdatum daarvan alsnog is gesteld op 1 januari 2021.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft met een uitspraak van 13 juli 2022 (de aangevallen uitspraak) het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. P.A.J. van Putten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Svb heeft vragen van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. P.A.J. van Putten. Het Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.M. Mulder.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontving een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW) op de grond dat zij meer dan 45% arbeidsongeschikt werd geacht.
1.2.
Besluit van 28 april 2020 heeft de Svb, na advisering door het Uwv, appellante laten weten dat tot oktober 2020 niets in haar nabestaandenuitkering zal wijzigen, omdat zij tot oktober 2020 nog steeds voor 45% of meer arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.3.
Met een besluit van besluit van 29 oktober 2020 heeft de Svb appellante laten weten dat zij vanaf 1 november 2020 geen recht meer heeft op een nabestaandenuitkering, omdat zij, gelet op het advies van het Uwv, niet langer meer dan 45% arbeidsongeschikt wordt geacht. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
De Svb heeft bij besluit van 10 februari 2021 het bezwaar ongegrond verklaard voor wat betreft de beëindiging van de uitkering, en gegrond voor wat betreft de einddatum van de uitkering. De nieuwe beëindigingsdatum van de nabestaandenuitkering is door de Svb vastgesteld op 1 januari 2021.
1.5
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De Svb heeft het besluit over de arbeidsgeschiktheid van appellante gebaseerd op onderzoek door het Uwv. Uit dat onderzoek blijkt dat appellante niet voor meer dan 45% arbeidsongeschikt is te achten. Het medisch onderzoek is niet onzorgvuldig geweest. Er is psychisch en lichamelijk onderzoek verricht en het rapport is met inachtneming van alle beschikbare informatie over appellante en de door haar ondergane behandelingen tot stand is gekomen. Het onderzoek is ook niet onvolledig geweest omdat bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid rekening is gehouden met alle beperkingen waar appellante bekend mee is. De door appellante aangeleverde informatie van haar fysiotherapeut maakt dat niet anders. Het Uwv heeft deze informatie op verzoek van de rechtbank beoordeeld, en heeft gemotiveerd aangegeven dat hieruit geen nieuwe medische gegevens of bevindingen voortvloeien en er daarom geen reden is om de beoordeling aan te passen. Nu er geen twijfels zijn over de beoordeling door het Uwv is het volgens de rechtbank niet nodig een onafhankelijke medische deskundige te benoemen. Uitgaande van de juistheid van de FML oordeelt de rechtbank dat de aan appellante voorgehouden functies geschikt voor haar zijn. De Svb heeft op goede gronden aangenomen dat appellante niet voor meer dan 45% arbeidsongeschikt was.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante voert aan dat zij voor 100% arbeidsongeschikt is. De beoordeling door het Uwv waar de Svb zich op baseert is onzorgvuldig tot stand gekomen omdat de informatie van de fysiotherapeut van appellante onvoldoende is meegenomen in de beoordeling. Appellante is verdergaand beperkt in het verrichten van arbeid dan door het Uwv wordt aangenomen. Omdat het onderzoek waarop de Svb het bestreden besluit baseert gebrekkig is, verzoekt appellante de Raad om een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen, in lijn met de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak
Korošec. [1]
Het standpunt van de Svb
3.2.
De Svb verzoekt om bevestiging van de aangevallen uitspraak.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit van de Svb waarmee de nabestaandenuitkering is beëindigd per 1 januari 2021 in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd. De Raad komt om de volgende redenen tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij de uitspraak.
De wettelijke systematiek voor de beoordeling of appellante recht heeft op een nabestaandenuitkering
4.2.
Op basis van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, van de ANW heeft een nabestaande die arbeidsongeschikt is, recht op een nabestaandenuitkering. Het begrip arbeidsongeschikt is nader gedefinieerd in artikel 11 ANW. In dit artikel is bepaald dat arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid 55% te verdienen van hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen. Onder arbeid wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe die persoon met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak wordt ervan uitgegaan dat de wetgever met deze bepaling kennelijk heeft beoogd aan te sluiten bij de omschrijving van het begrip arbeidsongeschiktheid in de arbeidsongeschiktheidswetten. Het ligt dan ook voor de hand bij de toepassing van artikel 11 van de ANW zo mogelijk aansluiting te zoeken bij de regelgeving en de rechtspraak met betrekking tot het begrip arbeidsongeschiktheid in die wetten. [2]
Het toetsingskader voor de bestuursrechter
4.4
Ten behoeve van de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid verzoekt de Svb het Uwv om een advies. Dat advies wordt mede gebaseerd op onderzoek en een daaruit voortvloeiend rapport van door bij het Uwv werkzame verzekeringsartsen. In zijn uitspraak van 30 juni 2017 heeft de Raad de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. [3] Deze toets geldt ook voor de situatie waar de Svb zich op een Uwv-advies baseert. [4] De toets valt uiteen in drie stappen. De bestuursrechter moet beoordelen of er sprake is geweest van zorgvuldige besluitvorming door het Uwv, of appellante belemmeringen heeft ondervonden in de onderbouwing van haar standpunt (equality of arms) en of er, als gevolg van wat appellante naar voren heeft gebracht, twijfel is ontstaan over de juistheid van de inhoudelijke beoordeling die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit. Indien sprake is van bewijsnood of als er twijfels zijn gerezen omtrent de juistheid van de inhoudelijke beoordeling, kan de bestuursrechter overgaan tot het benoemen van een onafhankelijke deskundige.
Stap 1: De zorgvuldigheid van de besluitvorming
4.5.
In het kader van de zorgvuldigheid van de besluitvorming overweegt de Raad dat de Svb zich ervan heeft vergewist dat het advies van het Uwv zorgvuldig tot stand is gekomen en inzichtelijk en concludent is. Het oordeel van de rechtbank dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het Uwv wordt gedeeld. De overwegingen die de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd worden onderschreven. Daar wordt aan toegevoegd dat appellante ter zitting heeft bevestigd dat zij de medische diagnose niet bestrijdt. De Raad stelt verder vast dat uit de overgelegde informatie van de fysiotherapeut niet meer of andere aandoeningen volgen dan die zijn onderkend door de primaire verzekeringsarts in de sociaal-medische beoordeling van 17 september 2020.
Stap 2: Equality of arms
4.6.
Ter zitting heeft appellante aangegeven dat zij niet vindt dat zij belemmeringen heeft ondervonden in de onderbouwing van haar standpunt. De Raad is ook niet gebleken dat aan het dossier medische informatie heeft ontbroken waardoor de bestuursrechter geen goed beeld van de beperkingen van appellante heeft kunnen krijgen. Er is daarmee geen grond om aan te nemen dat appellante zich in een ongelijke procespositie bevindt, en daarmee ook geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen om daarvoor compensatie te bieden.
Stap 3: De inhoudelijke beoordeling
4.7.
Appellante voert aan dat zij verdergaand beperkt is in het knielen en hurken dan door het Uwv is vastgesteld. Dit wordt volgens haar bevestigd door het rapport van de fysiotherapeut. Bovendien is haar situatie alleen maar verslechterd ten opzichte van de eerste beoordeling in 2018. Toen werd zij arbeidsongeschikt bevonden. In het rapport dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit is dat niet meer het geval. Dit onderstreept dat de beoordeling onjuist is.
4.8.
Voor de derde stap geldt dat de Raad moet beoordelen of appellante door de gemotiveerde betwisting van wat is geconcludeerd over haar mogelijkheden en beperkingen voor het verrichten van arbeid twijfel heeft doen ontstaan over de juistheid van de beoordeling door het Uwv. De Raad komt tot het oordeel dat appellante daar niet in is geslaagd. Daartoe overweegt de Raad als volgt.
4.9.
Op basis van de sociaal-medische beoordeling zijn beperkingen in het verrichten van arbeid vastgesteld, waaronder de classificatie als ‘licht beperkt’ voor knielen en hurken. De Raad heeft de Svb gevraagd het Uwv voor te leggen waarom appellante in de sociaalmedische beoordeling van 1 april 2020 als ‘beperkt’ werd geclassificeerd, en in het rapport van 17 september 2020 als ‘licht beperkt’. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een brief van 25 september 2023 toegelicht dat de wijziging het gevolg is van een wijziging van de functionele mogelijkhedenlijst die in mei 2020 is doorgevoerd. In de oude situatie waren alleen de classificaties ‘normaal’ en ‘beperkt’ mogelijk. In de nieuwe situatie zijn gradaties in aangebracht in de mate van beperktheid, waaronder de classificatie ‘licht beperkt’. Voor het rapport van 17 september 2020 heeft de primaire verzekeringsarts vastgesteld dat appellante met de nodige moeite iets kan oprapen van de grond, waardoor zij als ‘licht beperkt’ in het knielen en hurken is beoordeeld. De Raad ziet geen aanleiding om aan deze beoordeling, in het licht van de gegeven toelichting, te twijfelen. Appellante heeft ter zitting desgevraagd bevestigd incidenteel zaken van de grond te kunnen oprapen. Uit het rapport van de fysiotherapeut blijkt ook niet dat appellant hiertoe niet in staat zou zijn.
4.10.
Op basis van bovenstaande is de Raad van oordeel dat appellante onvoldoende naar voren heeft gebracht om twijfel te doen ontstaan over de juistheid van de beoordeling door het Uwv van de mogelijkheden en beperkingen van appellante voor het verrichten van arbeid. Voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige ziet de Raad daarom, net als de rechtbank, geen aanleiding.

Conclusie en gevolgen

4.11.
Uit 4.5 tot en met 4.10 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het besluit van de Svb waarmee de nabestaandenuitkering is beëindigd per 1 januari 2021 in stand blijft.
4.12.
Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2023.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) S.S. Blok

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 14 Algemene nabestaandenwet
1. Recht op nabestaandenuitkering heeft de nabestaande die:
een ongehuwd kind heeft, dat jonger is dan 18 jaar en niet tot het huishouden van een ander behoort; of
arbeidsongeschikt is
1°.op en sedert de dag van overlijden van de verzekerde, of
2°.op en sedert de laatste dag van de maand waarin hij niet meer voldoet aan de voorwaarde bedoeld in onderdeel a, en wiens arbeidsongeschiktheid na de onderscheidenlijk onder 1° en 2° bedoelde dag ten minste drie maanden voortduurt, dan wel ten aanzien van wie aannemelijk is dat de arbeidsongeschiktheid ten minste drie maanden na de vorenbedoelde dag zal voortduren.
(…)
Artikel 11 Algemene nabestaandenwet
1. Arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid 55% te verdienen van hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
2 In het eerste lid wordt onder de eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe die persoon met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

Voetnoten

1.Europees Hof voor de Rechten van de Mens 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212 (
2.Uitspraak van de Raad van 20 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2260, r.o. 4.1.1.
3.Uitspraak van de Raad van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226.
4.Uitspraak van de Raad van 3 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1335.