ECLI:NL:CRVB:2023:2186
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van het maandelijks aflosbedrag van een studieschuld en toepassing van de hardheidsclausule
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die in het verleden studiefinanciering heeft ontvangen, heeft een studieschuld die zij moet terugbetalen. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had bij besluit van 8 november 2021 het maandelijkse aflossingsbedrag voor het jaar 2022 vastgesteld op € 514,71, gebaseerd op de draagkracht van appellante. Appellante heeft hoger beroep ingesteld omdat zij van mening is dat de hoogte van de maandelijkse terugbetalingsverplichting, gezien haar financiële lasten, te hoog is en een negatieve impact heeft op haar levenskwaliteit.
De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de minister de aflossingsverplichting in overeenstemming met de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) heeft vastgesteld. De Raad oordeelt dat de minister geen aanleiding heeft hoeven zien om de hardheidsclausule toe te passen, omdat de wetgever niet heeft gekozen om rekening te houden met het besteedbaar inkomen of het individuele uitgavenpatroon van de debiteur bij het vaststellen van de draagkracht. De Raad bevestigt dat de hoogte van de maandelijkse terugbetalingsverplichting correct is vastgesteld en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een verlenging van de aflosfase rechtvaardigen.
De uitspraak bevestigt dat de wetgeving rondom de Wsf 2000 strikt is en dat de minister zich aan deze regels moet houden. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.