ECLI:NL:CRVB:2023:2184

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
22/1203 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum draagkrachtvaststelling niet met terugwerkende kracht; informatievoorziening website DUO

Op 22 november 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van appellante tegen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De zaak betreft de draagkrachtvaststelling van de appellante, die in het verleden studiefinanciering heeft ontvangen en een studieschuld heeft opgebouwd. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van de draagkrachtvaststelling, die door de minister was vastgesteld op basis van haar inkomen. Appellante stelde dat zij onvoldoende geïnformeerd was door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) over de mogelijkheden van draagkrachtvaststelling en aflosvrije perioden. De minister heeft het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, wat door de rechtbank is bevestigd.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de minister niet tekort is geschoten in zijn informatievoorziening. De rechtbank had terecht overwogen dat de wetgeving en de informatie op de website van DUO duidelijk maken dat draagkracht alleen voor de resterende aflosfase kan worden vastgesteld en niet met terugwerkende kracht. Appellante had de mogelijkheid om gericht navraag te doen bij DUO, maar heeft dit nagelaten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde.

De uitspraak benadrukt het belang van adequate informatievoorziening door DUO, maar legt ook de verantwoordelijkheid bij de student om zich goed te informeren over de mogelijkheden en gevolgen van hun keuzes met betrekking tot studiefinanciering en terugbetaling.

Uitspraak

22.1203 WSF

Datum uitspraak: 22 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 maart 2022, 21/3397 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2023. Appellante is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J.M. Naber.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft in het verleden studiefinanciering ontvangen. Daaruit is een studieschuld ontstaan die door haar moet worden terugbetaald.
1.2.
De minister heeft aan appellante op haar aanvragen in (delen van) de jaren 2016, 2017, 2020 en de maanden januari 2021 en februari 2021 aflosvrije perioden toegekend. Voor zover niet sprake was van aflosvrije maanden is de terugbetalingsverplichting vastgesteld op het wettelijke termijnbedrag.
1.3.
Op 8 februari 2021 heeft appellante een aanvraag ingediend om haar draagkracht vast te stellen ter verlaging van de voor haar vastgestelde maandelijkse terugbetalingsverplichting. Daarop heeft de minister de draagkracht van appellante berekend op basis van haar inkomen en bij besluit van 8 februari 2021 vastgesteld dat zij over de periode maart 2021 tot en met december 2021 niets van haar (nog resterende) studieschuld hoeft terug te betalen.
1.4.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de in het besluit van 8 februari 2021 vastgestelde ingangsdatum van de draagkrachtvaststelling. Appellante heeft aangevoerd dat zij in het verleden door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) onvoldoende is geïnformeerd over de mogelijkheden en beperkingen van de opties tijdelijk niet aflossen en een lager maandbedrag aanvragen. Als zij goed was geïnformeerd had zij destijds, met haar lage inkomen, gekozen voor draagkrachtvaststelling in plaats van voor aflosvrije perioden. Volgens appellante moet de minister daarom haar draagkracht met terugwerkende kracht op nihil vaststellen over de aflosvrije maanden in de jaren 2016, 2017, 2020 en 2021 en daarmee ook de resterende aflosfase verminderen met die maanden.
1.5.
Bij besluit van 20 april 2021 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is het volgende overwogen. Op grond van artikel 10a.7, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) kan draagkracht alleen voor de resterende aflosfase worden vastgesteld en dus niet met terugwerkende kracht. In de door de minister overgelegde schermprint van de informatie die vanaf 2015 op de website van DUO staat, wordt beschreven dat een aflosvrije periode niet altijd nodig is en dat ook op basis van het inkomen het maandelijks terug te betalen bedrag lager of op nihil kan worden vastgesteld. Verder wordt daar expliciet vermeld dat de terugbetalingsperiode van de studieschuld met het aantal aflosvrije maanden wordt verlengd. Dat appellante niet wist dat bij een aflosvrije periode de aflosperiode zou worden verlengd komt dan ook voor haar risico en rekening. De door appellante overgelegde schermprint waarin de verlenging van de aflosperiode niet staat vermeld, leidt niet tot een ander oordeel. Uit het kopje van deze schermprint volgt dat dit kennelijk het scherm is dat iemand ziet nadat de keuze voor een aflosvrije periode al gemaakt is.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij door gebrekkige informatie vanuit DUO over de opties draagkrachtvaststelling en aflosvrije periode in het verleden de verkeerde aanvragen heeft ingediend. Dit mag niet voor haar risico komen. In dit verband heeft zij gesteld dat de door haar overgelegde schermprint niet, zoals de rechtbank heeft overwogen, de weergave is van wat iemand ziet nadat de keuze voor een aflosvrije periode al is gemaakt. Het is het eerste scherm wat iemand ziet als je kiest voor minder of niets betalen. Daarop stond niet vermeld dat als het terug te betalen bedrag op grond van het inkomen hoger blijkt te zijn dan € 0,- alsnog voor een aflosvrije periode gekozen kan worden. Daarop stond ook niet vermeld dat de aflosfase bij terugbetalen op grond van het inkomen doorloopt en dat deze bij een aflosvrije periode gepauzeerd wordt. Als deze informatie beschikbaar was geweest dan had zij van meet af aan voor draagkrachtvaststelling gekozen in plaats van voor het inzetten van aflosvrije perioden.
3.2.
De minister heeft in het verweerschrift te kennen gegeven dat niet sprake is van foutieve of onvolledige informatieverstrekking. Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat alle exacte voorwaarden met betrekking tot de aflosvrije periode op de pagina ‘Mijn schulden’ in haar Mijn DUO hadden moeten worden vermeld. DUO heeft ervoor gekozen om de voorwaarden van de aflosvrije periode te vermelden op de website van DUO. Op de pagina ‘Tijdelijk niet aflossen’ stonden de voorwaarden vermeld, waaronder de voorwaarde dat de maximale terugbetalingstermijn van 15 jaar wordt verlengd met het aantal aflosvrije maanden dat wordt ingezet. Dat appellante deze informatie op de website destijds niet geraadpleegd heeft komt voor haar eigen risico en rekening.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In wat appellante heeft aangevoerd heeft de minister geen aanleiding hoeven zien om onder toepassing van de hardheidsclausule de draagkracht van appellante met terugwerkende kracht vast te stellen over de aflosvrije maanden in de jaren 2016, 2017, 2020 en 2021 (en als gevolg daarvan de resterende aflosfase te verminderen met die maanden). Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.2.
Inderdaad wordt, zoals appellante stelt, op de door haar overgelegde schermprint uit ‘Mijn schulden’ in Mijn DUO niet vermeld dat de terugbetalingsperiode wordt verlengd bij het inzetten van aflosvrije perioden. Maar dat betekent niet dat de minister tekort is geschoten in zijn informatievoorziening. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, en de minister in het verweerschrift in hoger beroep uiteen heeft gezet, wordt die informatie, ook ten tijde hier van belang, duidelijk vermeld op de website van DUO. Bovendien had appellante die informatie ook uit diverse besluiten kunnen afleiden. Zo wordt bijvoorbeeld in het besluit van 11 december 2016 vermeld dat de resterende aflosfase 101 maanden bedraagt vanaf januari 2017. In 2017 heeft appellante gekozen voor een aflosvrij jaar. In het besluit van 30 oktober 2017, waarbij de terugbetalingsverplichting voor 2018 is vastgesteld, staat vervolgens vermeld dat de resterende aflosfase vanaf januari 2018 nog steeds 101 maanden bedraagt.
4.3.
Vastgesteld wordt dat destijds, en ook nu, op de website van DUO niet expliciet vermeld wordt dat als een aanvraag om draagkrachtvaststelling niet tot het door de student gewenste resultaat leidt, de student alsnog ervoor kan kiezen om een aanvraag te doen voor een aflosvrije periode. Voor zover hier al kan worden gesproken van een leemte in de informatievoorziening ten aanzien van de opties die een student heeft om minder of niets te betalen, kan dit volgens vaste rechtspraak van de Raad [1] er niet toe leiden dat onder toepassing van de hardheidsclausule wordt afgeweken van de van toepassing zijnde bepaling van dwingend recht. Voor zover de beschikbare informatie geen eenduidig antwoord geeft ligt het op de weg van de student om gericht navraag te doen. Appellante heeft, zoals zij ter zitting verklaard heeft, destijds telefonisch contact opgenomen met DUO omdat zij de studieschuld niet kon terugbetalen. Haar is toen verteld dat zij online een aanvraag kon indienen om minder of niets terug te betalen en dat online daarover informatie beschikbaar is. Het had op de weg van appellante gelegen om opnieuw contact op te nemen met DUO en gericht navraag te doen toen het haar, op basis van de gevonden informatie, niet duidelijk was of zij na een aanvraag draagkrachtvaststelling die niet tot een voor haar passende terugbetalingsverplichting zou leiden, alsnog een aflosvrije periode kon aanvragen. De aanname van appellante dat deze mogelijkheid niet bestond omdat dit niet expliciet wordt beschreven in de door DUO verstrekte algemene informatie komt voor haar rekening.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, met enige verbetering van gronden, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van N.B. Yalçinkaya als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2023.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 9 december 2011, ECLI:EU:CRVB:2011:BU8640.