ECLI:NL:CRVB:2023:2182

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
22 november 2023
Zaaknummer
22/1272 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na ziekte

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die zich op 25 maart 2019 ziek meldde met psychische klachten, ontving een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 24 april 2020, omdat appellant in staat werd geacht meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon te kunnen verdienen. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen en dat er ten onrechte geen urenbeperking was vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het Uwv de ZW-uitkering terecht had beëindigd. De Raad concludeerde dat de medische en arbeidskundige beoordelingen zorgvuldig waren uitgevoerd en dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant geen recht meer had op een ZW-uitkering.

Uitspraak

22/1272 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 april 2022, 20/6930 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 15 november 2023
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 4 maart 2020 heeft het Uwv de uitkering die appellant ontving op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 23 november 2020 (bestreden besluit) bij de beëindiging van de ZWuitkering gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. G. Grijs, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 4 oktober 2023. Namens appellant is mr. Grijs verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per 24 april 2020 heeft beëindigd. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat om passende functies te verrichten zodat hij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als algemeen verkoopmedewerker voor 31,95 uur per week. Op 25 maart 2019 heeft hij zich ziekgemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de ZW toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 januari 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant vijf functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 4 maart 2020 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 24 april 2020 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De rechtbank is voorts niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant en meer beperkingen of een urenbeperking had moeten aannemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport inzichtelijk gemotiveerd op welke punten appellant beperkt is te achten en op welke punten niet. De rechtbank heeft niet ingezien dat meer informatie van behandelaren opgevraagd had moeten worden. Het rapport van Indigo leidt daarnaast niet tot een ander oordeel, omdat dit rapport is opgesteld met een ander toetsingskader en het betrekking heeft op een periode die ruim een jaar na datum in geding is gelegen. De medische beperkingen zijn dan ook juist vastgelegd in de FML. Het bestreden besluit berust daarnaast ook op een deugdelijke arbeidskundige grondslag. Uitgaande van de juistheid van de beperkingen in de FML, moet appellant in staat worden geacht de geselecteerde functies te verrichten. Nu de rechtbank geen aanleiding heeft gezien aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep te twijfelen, heeft zij evenmin aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige te benoemen. Het Uwv heeft terecht bepaald dat appellant per 24 april 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat hij meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. Volgens hem hebben de arts en verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende aandacht besteed aan de anamnese en in het bijzonder aan het dagverhaal. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had een urenbeperking moeten opnemen. Vanwege de ernstige vermoeidheidsklachten en vele lichamelijke klachten is bij appellant sprake van verminderde recuperatie, wat ook een verstoring van de energiebalans kan geven. Daarnaast is een urenbeperking nodig uit preventief oogpunt, omdat kans bestaat op overbelasting. Appellant acht zich ook niet in staat de geselecteerde functies te verrichten.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de ZW-uitkering van appellant te beëindigen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. [1] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Hier wordt het volgende aan toegevoegd.
4.5.
De stelling van appellant dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen, wordt niet ondersteund door medische stukken. Niet is gebleken dat de primaire arts en verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende aandacht hebben besteed aan het dagverhaal van appellant, dan wel dat deze artsen in het kader van de verzekeringsgeneeskundige standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid meer hadden moeten doorvragen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 18 november 2020 inzichtelijk gemotiveerd dat rekening is gehouden met de beperkingen van appellant en dat deze correct in de FML van 27 januari 2020 zijn weergegeven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de informatie van de behandelend sector, waaronder informatie van de psycholoog waaruit volgt dat appellant leidt aan een angststoornis, bij de beoordeling betrokken. Daarnaast heeft zij zich aangesloten bij het oordeel van de primaire arts dat geen aanleiding bestaat voor een urenbeperking. Deze arts heeft hiertoe overwogen dat volgens de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid geen sprake is van een urenbeperking, omdat appellant geen stoornis heeft met een verhoogd energieverbruik of een verminderde beschikbaarheid door behandeling. Er zijn ook geen extra recuperatiemomenten overdag, behoudens het feit dat appellant geregeld pas na 11 uur uit zijn bed komt. Dit zou veroorzaakt worden door zijn slechte nachtrust, maar er lijkt ook sprake van enige omkering van zijn dag-nachtritme, juist versterkt door het lange uitslapen. Ondersteuning bij het dag-nachtritme en het vinden van een dagbesteding/daginvulling zou een positieve bijdrage kunnen leveren aan zijn herstel. De Raad ziet geen reden om deze conclusie en de daaraan ten grondslag liggende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden.
Arbeidskundige beoordeling
4.6.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn en dat het bestreden besluit op een juiste arbeidskundige grondslag berust. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat de belastbaarheid van de functies binnen de belastbaarheid van de FML van 27 januari 2020 blijft. Appellant heeft zijn stelling dat deze motivering onvoldoende is, niet onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) A.M. Geurtsen

Bijlage

Artikel 19aa van de Ziektewet
1. In afwijking van artikel 19 heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, zwangerschap of bevalling, recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak heeft op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van deze wet, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde, indien de verzekerde: a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19; en b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. (…) (…) (…) 5. Onder maatmaninkomen wordt verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen.
Artikel 19ab van de Ziektewet
1. Het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa, wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Van een arbeidskundig onderzoek kan onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden worden afgezien.
(…)
3. Onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa, eerste lid, wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.