ECLI:NL:CRVB:2023:2182
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na ziekte
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die zich op 25 maart 2019 ziek meldde met psychische klachten, ontving een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 24 april 2020, omdat appellant in staat werd geacht meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon te kunnen verdienen. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen en dat er ten onrechte geen urenbeperking was vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het Uwv de ZW-uitkering terecht had beëindigd. De Raad concludeerde dat de medische en arbeidskundige beoordelingen zorgvuldig waren uitgevoerd en dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant geen recht meer had op een ZW-uitkering.