ECLI:NL:CRVB:2023:2157

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
22/3827 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante door het Uwv en de duurzaamheid van deze arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 november 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de besluiten van het Uwv met betrekking tot haar arbeidsongeschiktheid. Appellante was het niet eens met de beoordeling van het Uwv dat zij per 1 april 2020 volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt was. Het Uwv had eerder haar mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 48,42% en later gewijzigd naar 59,16%, maar bleef bij de conclusie dat deze arbeidsongeschiktheid niet duurzaam was. Appellante voerde aan dat haar beperkingen duurzaam waren en dat de geduide functies niet geschikt waren. De Raad heeft de argumenten van appellante niet gevolgd en geoordeeld dat het Uwv terecht tot de conclusie is gekomen dat de arbeidsongeschiktheid van appellante op de datum in geding niet duurzaam was. De Raad heeft daarbij de medische rapporten en de inschatting van de herstelkansen door de verzekeringsarts in overweging genomen. De Raad heeft de eerdere besluiten van het Uwv vernietigd en het beroep tegen het besluit van 26 juli 2023 ongegrond verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 4.853,24 bedragen.

Uitspraak

22/3827 WIA, 23/2247 WIA, 23/2248 WIA
Datum uitspraak: 9 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 november 2022, 20/8514 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 21 januari 2020 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante gewijzigd vastgesteld op 48,42% en de WGA-vervolguitkering van appellante op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 1 april 2020 gewijzigd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 4 augustus 2020 (bestreden besluit 1) bij zijn besluit gebleven.
Appellante heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. V.M.C. Verhaegen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Deze zaak is geregistreerd onder nummer 22/3827 WIA.
Op 17 februari 2023 heeft het Uwv een verweerschrift ingediend en een gewijzigde beslissing op bezwaar (bestreden besluit 2) genomen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 1 april 2020 is vastgesteld op 59,16%. Deze zaak is geregistreerd onder nummer 23/2247 WIA.
Appellante heeft een zienswijze tegen bestreden besluit 2 ingediend en nadere stukken ingediend.
Op 26 juli 2023 heeft het Uwv nadere stukken ingediend en opnieuw een gewijzigde beslissing op bezwaar (bestreden besluit 3) genomen, waarbij appellante per 1 april 2020 volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is geacht. Deze zaak is geregistreerd onder nummer 23/2248 WIA.
Appellante heeft een zienswijze tegen bestreden besluit 3 ingediend en een nader stuk overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 28 september 2023. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 1 april 2020 volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt heeft geacht. Volgens appellante zijn de beperkingen duurzaam. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht appellante met ingang van 1 april 2020 volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt heeft geacht.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Het Uwv heeft appellante na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 31 januari 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 44,86%. Per 1 augustus 2014 is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 69,95% en is een
WGA-vervolguitkering gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
1.2.
In het kader van een verzoek om herbeoordeling heeft het Uwv, na onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, bij besluit van 21 januari 2020 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 48,42% en de WGA-vervolguitkering op grond van de Wet WIA met ingang van 1 april 2020 gewijzigd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.3.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard en daarmee bestreden besluit 1 in stand gelaten.
Het hoger beroep
3.1.
Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij meent dat haar beperkingen zijn onderschat en dat de geduide functies niet geschikt zijn. Ter onderbouwing heeft zij verwezen naar een rapport en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld door de door haar ingeschakelde verzekeringsarts F. Sheikkariem van Lechnerconsult. Appellante is niet duidelijk waarom de rechtbank de aanbevelingen van deze verzekeringsarts niet heeft gevolgd.
3.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de door appellante in hoger beroep aangevoerde gronden aanleiding gezien zijn standpunt niet langer te handhaven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML van 15 juli 2022, zoals opgesteld door verzekeringsarts Sheikkariem, van toepassing geacht en neergelegd in een FML van 2 februari 2023. Op grond van deze nieuwe FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw berekend. Bij bestreden besluit 2 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 21 januari 2020 alsnog gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 april 2020 vastgesteld op 59,16%.
3.3.
Appellante heeft aangevoerd dat bestreden besluit 2 onvoldoende tegemoet komt aan haar ervaren medische beperkingen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij brieven overgelegd van de afdeling reumatologie van het Universitair Ziekenhuis (UZ) Gent van 8 december 2022 en van 5 mei 2023. Appellante acht zich volledig en duurzaam arbeidsongeschikt.
3.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op de onder 3.3 genoemde medische stukken op 2 juni 2023 een rapport uitgebracht en en aanvullende beperkingen opgenomen in de FML. Op grond van de nieuwe FML van 2 juni 2023 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw berekend. Bij bestreden besluit 3 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 21 januari 2020 opnieuw gegrond verklaard en appellante per 1 april 2020 volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt geacht.
3.5.
Appellante heeft tegen bestreden besluit 3 aangevoerd dat zij haar volledige arbeidsongeschiktheid ten onrechte niet is aangemerkt als duurzaam. Appellante is per oktober 2022 gediagnosticeerd met mixed connectieve tissue disease (MCTD), wat voor de verzekeringsarts aanleiding is geweest meer beperkingen aan te nemen per datum in geding. In een brief van de afdeling reumatologie van het UZ Gent van 5 oktober 2011 wordt toen al melding gemaakt van de diagnose MCDT. Deze ziekte is chronisch van aard en er is geen herstel mogelijk.
3.6.
Het Uwv heeft verzocht bestreden besluit 3 te betrekken in het hoger beroep van appellante en het beroep tegen dat besluit ongegrond te verklaren. Daarbij heeft het Uwv verwezen naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 juli 2023.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De bestreden besluiten 2 en 3 worden, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van rechtswege mede in de beoordeling betrokken. Met bestreden besluit 3 heeft het Uwv de bestreden besluiten 1 en 2 niet langer gehandhaafd. Daarom komt de aangevallen uitspraak, waarbij de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond heeft verklaard, voor vernietiging in aanmerking. Het beroep tegen de bestreden besluiten 1 en 2 moet gegrond worden verklaard en de bestreden besluiten 1 en 2 zullen worden vernietigd
.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Niet meer in geschil dat appellante volledig arbeidsongeschikt is. De vraag ligt voor of de volledige arbeidsongeschiktheid van appellante op de datum in geding, 1 april 2020, moet worden geacht duurzaam te zijn, zodat appellante op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA- in plaats van een WGA-uitkering.
4.4.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896, geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 2 juni 2023 voldoende toegelicht dat in de medische stukken behandelmogelijkheden vermeld worden op grond waarvan verwacht kan worden dat de belastbaarheid van appellante zal toenemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij de informatie van de afdeling reumatologie van het UZ Gent betrokken. Deze informatie geeft blijk van behandelmogelijkheden, waarbij verwacht mag worden dat binnen het jaar verbetering optreedt. Deze behandelmogelijkheden bestaan uit behandelingen met medicatie, revalidatie en fysiotherapie. De te verwachten verbetering van de belastbaarheid is redelijk tot goed te achten, tot het belastbaarheidsniveau van de FML van 2 februari 2023.
4.6.
In het rapport van 24 juli 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader toegelicht dat appellante ten tijde van de datum in geding nog niet onder behandeling was voor MCDT, omdat deze diagnose nog niet was gesteld. Indien deze diagnose toen wel zou zijn gesteld, zou er op dat moment gestart zijn met medicatie en daarvan mag verbetering worden verwacht. Uit de brief van de reumatoloog dr. C. Lievens van het UZ Gent van 5 mei 2023 valt af te leiden dat het therapeutisch effect van de basistherapie Hydroxychloroquine (Plaquenil) te verwachten na twee tot vier maanden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hiermee afdoende gemotiveerd dat de arbeidsongeschiktheid van appellante op 1 april 2020 niet duurzaam is. Dat in de brief van de afdeling reumatologie van het UZ Gent van 5 oktober 2011 de aandoening MCDT al wordt genoemd als mogelijke diagnose maakt dit niet anders.

Conclusie en gevolgen

5. Uit 4.2 tot en met 4.8 volgt dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan het standpunt van het Uwv dat appellante niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, zodat het beroep tegen bestreden besluit 3 niet slaagt.
6. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.674,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting) en op € 1.674,- in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift en tweemaal 0,5 punt voor het indienen van een zienswijze). Er is tevens aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten van de door appellante ingeschakelde deskundige. Dit betreft de kosten voor het verzekeringsgeneeskundig rapport van Lechnerconsult ter hoogte van
€ 1.505,24, welk bedrag volledig voor vergoeding in aanmerking komt. Zonder bestudering van de zogenaamde 20+ brondocumenten – als separate post vermeld op de factuur – had de verzekeringsarts van Lechnerconsult niet tot haar advies kunnen komen. De gemaakte kosten komen de Raad redelijk voor. De voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten bedragen in totaal € 4.853,24.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen de besluiten van 4 augustus 2020 en 17 februari 2023 gegrond en vernietigt deze besluiten;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 26 juli 2023 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 4.853,24;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 184,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2023.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) I. van der Hout

Bijlage

Artikel 4 van de Wet WIA
1. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
2. In het eerste lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
3. Onder duurzaam wordt mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Artikel 47, eerste lid, van de Wet WIA
Recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontstaat voor de verzekerde die ziek wordt indien:
a. hij de wachttijd heeft doorlopen;
b. hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is; en
c. er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.