ECLI:NL:CRVB:2023:2155

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
23/1263 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering wegens verdiencapaciteit van appellant

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die meer dan 65% kan verdienen van zijn laatstverdiende loon. Appellant, die eerder als buitendienstmedewerker werkte, meldde zich ziek op 2 november 2020 en ontving vanaf 1 februari 2021 een ZW-uitkering. Het Uwv concludeerde op basis van medisch onderzoek dat appellant in staat was om 71,92% van zijn maatmaninkomen te verdienen, en beëindigde zijn uitkering per 1 maart 2022. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Limburg verklaarde zijn beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn psychische en lichamelijke klachten niet goed waren beoordeeld en dat hij meer beperkt was dan het Uwv aannam. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat de psychische klachten van appellant pas na de datum in geding waren ontstaan. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de medische beoordelingen van de artsen overtuigend waren en dat appellant zijn standpunt niet met voldoende medische onderbouwing had gestaafd. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht de ZW-uitkering had beëindigd.

Uitspraak

23.1263 ZW

Datum uitspraak: 15 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 4 april 2023, 22/1632 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.F.A. Bronneberg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben stukken ingestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft – gevoegd met de zaak 23/1264 ZW – plaatsgevonden op 4 oktober 2023. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen. Na afloop van de zitting zijn de zaken weer gesplitst en wordt in iedere zaak afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als buitendienstmedewerker voor 40 uur per week. Vanaf 1 april 2020 ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Vanuit de WW heeft appellant zich op 2 november 2020 ziekgemeld met rug-, knie-, heup- en schouderklachten. Bij besluit van 1 februari 2021 is aan appellant per 1 februari 2021 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Op 7 oktober 2021 heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv en op 13 januari 2022 is er telefonisch contact geweest. Deze arts heeft appellant lichamelijk en psychisch onderzocht en heeft in zijn rapport van 20 januari 2022 vermeld dat de rugklachten van appellant a-specifiek en langzaam progressief van aard zijn, dat appellant bij toename van klachten naar de fysiotherapeut gaat maar steeds pijn in zijn hele onderrug merkt en dat bij lichamelijk onderzoek door de Uwv-arts ook afwijkingen zijn gevonden die passen bij de geclaimde klachten. Verder heeft deze arts gonartrose beiderzijds vastgesteld en vastgesteld dat het gaan en staan ook duidelijk afwijkend verlopen. De beperkingen van appellant in dynamisch handelen en statische houding en in verband met de allergie voor pollen heeft hij neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 januari 2022.
1.3.
Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige op 28 januari 2022 vastgesteld dat appellant niet geschikt is voor zijn laatstelijk verrichte werk, heeft hij functies geselecteerd en heeft hij op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant in staat is om 71,92% van het maatmaninkomen te verdienen.
1.4.
Bij besluit van 31 januari 2022 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 1 maart 2022 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.5.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 19 juli 2022 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 juni 2022 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 14 juli 2022 ten grondslag. Deze verzekeringsarts heeft appellant lichamelijk en psychisch onderzocht en informatie van de behandelend revalidatiearts en de orthopedisch chirurgen in ogenschouw genomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich verenigd met het oordeel van de primaire Uwv arts en met de FML van 21 januari 2022.
1.6.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het oordeel van de primaire arbeidsdeskundige onderschreven.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek zorgvuldig en juist geacht. Wat appellant heeft aangevoerd over zijn psychiatrische problematiek is volgens de rechtbank geen grond om de bevindingen van de (verzekerings)artsen voor onjuist te houden. De primaire arts heeft bij zijn onderzoek geen aanwijzingen voor psychopathologie en/of ernstige persoonlijkheidsproblematiek vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is niet tot een ander medisch oordeel met betrekking tot de psyche van appellant gekomen. Verder heeft appellant volgens de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld heeft gehad van zijn fysieke gezondheidstoestand op de datum in geding. De primaire arts heeft in de FML van 21 januari 2022 beperkingen opgenomen in de rubrieken 3 fysieke omgevingseisen, 4 dynamische handelingen en 5 statische houdingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen redenen gezien om tot andere beperkingen te komen. De rechtbank heeft geen reden gezien aan te nemen dat het Uwv de (objectiveerbare)
beperkingen van appellant heeft onderschat. Appellant heeft geen medische verklaringen overgelegd die twijfel kunnen oproepen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uitgaande van de juistheid van de FML van 21 januari 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat de geselecteerde functies in medisch opzicht passend zijn. Voor zover appellant heeft betoogd dat het verrichten van werkzaamheden zal leiden tot een extreem ziekteverzuim, heeft hij deze stelling medisch niet onderbouwd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant – onder verwijzing naar medische informatie van zijn behandelend psychologen van 30 augustus 2022 en 27 februari 2023 – aangevoerd dat er wel aanwijzingen zijn voor psychische problematiek. Appellant is veel meer beperkt dan het Uwv veronderstelt en is niet in staat de geselecteerde functies uit te oefenen. In deze functies vindt te veel herhaling plaats en appellant kan wellicht tijdelijk enkele taken uitvoeren, maar dit zorgt op een later moment voor problemen. Verder heeft appellant voor zijn lichamelijke klachten verwezen naar de neurochirurg in Genk bij wie hij in behandeling is geweest en heeft hij gewezen op zijn behandeling bij een revalidatiekliniek te Heerlen. Zijn pijnklachten zijn echter gebleven en er is geen sprake van enige medische vooruitgang.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Over de in hoger beroep ingestuurde informatie van de behandelend psychologen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld dat de psychische klachten van appellant na de datum in geding zijn ontstaan Zoals uit de informatie van de behandelaars ook blijkt, houden die klachten verband met het ontslag in de proeftijd bij de gemeente in mei 2022. Uit de brief van de psycholoog van 30 augustus 2022 blijkt dat appellant al langer dan twee jaar in een milde variant depressieve kenmerken heeft. Dat betekent volgens de verzekeringsarts dat er al langer klachten zijn, maar niet per definitie een ziektebeeld zoals een depressieve stoornis. Ten tijde van het spreekuur van de primaire arts waren er geen aanwijzingen voor het bestaan van een depressie. Dat het niet aannemelijk is dat er al eerder sprake was van een depressieve stoornis volgt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook uit het feit dat appellant daarvoor niet eerder hulp heeft gezocht. Evenmin wordt in andere brieven van behandelaars gesproken over een depressie of depressieve klachten. Appellant heeft in zijn bezwaarschrift evenmin melding gemaakt van depressieve klachten. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep was er op de datum in geding geen sprake van zodanige psychische klachten dat die aanleiding geven tot het stellen van beperkingen als direct gevolg van ziekte of gebrek.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de ZW-uitkering van appellant met ingang van 1 maart 2022 terecht heeft beëindigd omdat appellant in staat is meer dan 65% te verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die hij al in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. Het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
De (verzekerings-)artsen hebben overtuigend en inzichtelijk gemotiveerd hoe zij de beperkingen van appellant hebben vastgesteld. Daarbij hebben zij zich niet alleen gebaseerd op hun eigen onderzoek maar hebben zij ook de medische informatie van de behandelend specialisten betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 25 september 2023 overtuigend uiteengezet dat op de datum in geding bij appellant nog geen sprake was van zodanige klachten, dat die aanleiding gaven tot psychische beperkingen. Naar aanleiding van het ontslag in mei 2022 heeft appellant zich bij het Uwv ziekgemeld met toegenomen psychische klachten, waarbij na medisch onderzoek is vastgesteld dat de psychische beperkingen ten opzichte van de datum in geding waren toegenomen.
4.4.
Appellant heeft zijn standpunt dat hij op de datum in geding meer beperkt is dan is aangenomen, niet met medische stukken onderbouwd. De daarvoor volgens appellant relevante gegevens van de neurochirurg in Genk, heeft hij – ondanks een verzoek van de Raad – niet ingestuurd.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2023.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) S. Pouw