ECLI:NL:CRVB:2023:2155
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering wegens verdiencapaciteit van appellant
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die meer dan 65% kan verdienen van zijn laatstverdiende loon. Appellant, die eerder als buitendienstmedewerker werkte, meldde zich ziek op 2 november 2020 en ontving vanaf 1 februari 2021 een ZW-uitkering. Het Uwv concludeerde op basis van medisch onderzoek dat appellant in staat was om 71,92% van zijn maatmaninkomen te verdienen, en beëindigde zijn uitkering per 1 maart 2022. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Limburg verklaarde zijn beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn psychische en lichamelijke klachten niet goed waren beoordeeld en dat hij meer beperkt was dan het Uwv aannam. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat de psychische klachten van appellant pas na de datum in geding waren ontstaan. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de medische beoordelingen van de artsen overtuigend waren en dat appellant zijn standpunt niet met voldoende medische onderbouwing had gestaafd. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht de ZW-uitkering had beëindigd.