ECLI:NL:CRVB:2023:2154
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling geschiktheid appellant voor arbeid na beëindiging ZW-uitkering en proceskostenveroordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. Appellant, die eerder een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet (WW), meldde zich ziek met diverse klachten en ontving vanaf 1 februari 2021 een ZW-uitkering. Het Uwv concludeerde echter dat appellant per 1 maart 2022 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij in staat werd geacht om meer dan 65% van zijn eerdere loon te verdienen. Dit besluit werd door de rechtbank Limburg bevestigd, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat appellant, naast de eerder geselecteerde functies in het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb), ook geschikt is voor zijn laatstelijk verrichte werk als gemeentebode. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had overtuigend gemotiveerd dat appellant, ondanks zijn beperkingen, in staat was om deze functie te vervullen. De Raad oordeelde dat appellant in hoger beroep geen nieuwe argumenten of stukken had ingebracht die de eerdere oordelen konden weerleggen. De rechtbank had het medisch onderzoek zorgvuldig uitgevoerd en de conclusies van de verzekeringsarts waren goed onderbouwd.
Daarnaast werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.674,- bedroegen, en moest het Uwv het griffierecht van € 186,- vergoeden. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en verbeterde de gronden van het bestreden besluit, zonder dat appellant benadeeld was door een procedurefout.