In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 november 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die in Turkije woont en een Wajong-uitkering ontvangt. Het Uwv had eerder besloten om haar uitkering te beëindigen en haar verzoek om de uitkering naar Turkije te exporteren af te wijzen. Appellante, geboren in 2001, ontving sinds oktober 2019 een Wajong-uitkering vanwege lichamelijke en geestelijke beperkingen. Na haar verhuizing naar Turkije in 2020, heeft het Uwv een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van haar uitkering, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering per 1 maart 2021. De rechtbank Amsterdam verklaarde de beroepen van appellante ongegrond, waarna zij hoger beroep aantekende. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 4 oktober 2023, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat en het Uwv vertegenwoordigd was door een medewerker. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv de hardheidsclausule niet had hoeven toepassen, omdat appellante onvoldoende had aangetoond dat er zwaarwegende redenen waren voor haar moeder om buiten Nederland te wonen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waardoor de beëindiging van de Wajong-uitkering en de afwijzing van het exportverzoek in stand blijven. Appellante krijgt geen proceskostenvergoeding en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.