ECLI:NL:CRVB:2023:2152

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
22/1493 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het hoger beroep inzake de beëindiging van de Wajong-uitkering en het verzoek tot export van de uitkering naar Turkije

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 november 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die in Turkije woont en een Wajong-uitkering ontvangt. Het Uwv had eerder besloten om haar uitkering te beëindigen en haar verzoek om de uitkering naar Turkije te exporteren af te wijzen. Appellante, geboren in 2001, ontving sinds oktober 2019 een Wajong-uitkering vanwege lichamelijke en geestelijke beperkingen. Na haar verhuizing naar Turkije in 2020, heeft het Uwv een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van haar uitkering, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering per 1 maart 2021. De rechtbank Amsterdam verklaarde de beroepen van appellante ongegrond, waarna zij hoger beroep aantekende. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 4 oktober 2023, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat en het Uwv vertegenwoordigd was door een medewerker. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv de hardheidsclausule niet had hoeven toepassen, omdat appellante onvoldoende had aangetoond dat er zwaarwegende redenen waren voor haar moeder om buiten Nederland te wonen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waardoor de beëindiging van de Wajong-uitkering en de afwijzing van het exportverzoek in stand blijven. Appellante krijgt geen proceskostenvergoeding en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

22/1493 WAJONG, 22/1494 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 april 2022, 21/1541, 21/2404 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (Turkije) (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 15 november 2023
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 17 juli 2020 heeft het Uwv het verzoek van appellante om haar uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) te mogen behouden bij haar verhuizing naar Turkije, afgewezen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 5 maart 2021 (bestreden besluit 1) bij de afwijzing gebleven.
Met een besluit van 8 maart 2021 heeft het Uwv vervolgens de Wajong-uitkering van appellante met ingang van 1 maart 2021 beëindigd. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 21 april 2021 (bestreden besluit 2) bij de beëindiging van de Wajong-uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen de bestreden besluiten 1 en 2 beroep ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen van appellante ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. W.A. Timmer, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op 22 december 2022 heeft mr. H.S. Huisman zich als nieuwe gemachtigde gesteld.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 4 oktober 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Huisman. Daarnaast waren de moeder en oom van appellante aanwezig. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 2001, ontving sinds 3 oktober 2019 een Wajonguitkering wegens een lichamelijke en geestelijke beperking. Bij brief van 25 oktober 2019 heeft de moeder van appellante namens appellante het Uwv verzocht om haar Wajonguitkering te mogen behouden bij de aankomende verhuizing naar Turkije. Het Uwv heeft vervolgens een onderzoek verricht. Bij besluit van 17 juli 2020, na bezwaar gehandhaafd bij bestreden besluit 1, heeft het Uwv het verzoek van appellante afgewezen.
1.2.
Naar aanleiding van een interne fraudemelding dat appellante sinds 31 oktober 2019 in Turkije verblijft, heeft het Uwv een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende Wajong-uitkering. In dat kader heeft een toezichthouder dossieronderzoek verricht, bankgegevens gevorderd en de moeder en oom van appellante als getuige gehoord. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 16 september 2020.
1.3.
Bij besluit van 8 maart 2021, na bezwaar gehandhaafd bij bestreden besluit 2, heeft het Uwv de Wajong-uitkering van appellante met ingang van 1 maart 2021 beëindigd. Het Uwv heeft aan deze besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellante in ieder geval vanaf 1 maart 2021 haar hoofdverblijf had in Turkije, waardoor zij geen recht meer heeft op een Wajong-uitkering.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat vaststaat dat appellante op 23 september 2020 bij haar moeder in Turkije is gaan wonen en dat zij voor haar verzorging afhankelijk is van haar moeder, die ook in Turkije woont. In artikel 1a:8, eerste lid, van de Wajong is het zogeheten exportverbod opgenomen. Op grond van het derde lid van dit artikel kan het Uwv het exportverbod buiten toepassing laten, indien zwaarwegende omstandigheden bestaan die leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. In het geval van appellante betekent dit dat er een noodzaak moet zijn voor de moeder om buiten Nederland te gaan wonen. Appellante heeft onvoldoende onderbouwd dat haar moeder sinds juli 2019 frequente pogingen heeft gedaan om een woning te vinden in Nederland en een urgentieverklaring heeft aangevraagd bij de gemeente Den Haag. Van de moeder van appellante mocht verwacht worden dat zij ook naar woonruimte zou zoeken in verder van Den Haag gelegen gebieden. De rechtbank is om die reden van oordeel dat de noodzaak om buiten Nederland te gaan wonen onvoldoende is onderbouwd. Het Uwv heeft zich daarom op goede gronden op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestaat om de hardheidsclausule toe te passen en appellante niet in aanmerking komt voor export van haar Wajong-uitkering. Dit betekent dat het Uwv het verzoek hiertoe terecht heeft afgewezen en de Wajong-uitkering per 1 maart 2021 terecht is beëindigd.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat het Uwv ten onrechte de hardheidsclausule niet heeft toegepast. De moeder van appellante was genoodzaakt om bij gebrek aan een woning in Nederland terug te gaan naar Turkije en appellante heeft haar noodgedwongen moeten volgen. Moeder heeft wel degelijk een urgentieverklaring aangevraagd, frequente pogingen ondernomen om woonruimte te vinden en heeft ook buiten de stad Den Haag gezocht. Dat zij alleen in de omgeving van Den Haag gezocht heeft naar woonruimte, komt omdat moeder ondersteuning van familie nodig heeft, niet alleen bij de zorg voor appellante maar ook bij de opvoeding van haar andere kinderen met beperkingen en zorgbehoefte.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de besluiten van het Uwv om appellante niet in aanmerking te brengen voor export van haar Wajong-uitkering en om haar Wajonguitkering te beëindigen, in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante voor haar verzorging afhankelijk is van haar moeder. Het geschil spitst zich daarom toe op de vraag of het Uwv terecht met toepassing van de artikelen 1a:6, eerste lid en onder c, en 1a:8, eerste en derde lid, van de Wajong, het verzoek van appellante om haar Wajong-uitkering te exporteren heeft afgewezen en vervolgens de Wajong-uitkering terecht heeft beëindigd. In het bijzonder gaat het om de vraag of het Uwv de hardheidsclausule had moeten toepassen, omdat de moeder van appellante genoodzaakt was buiten Nederland te gaan wonen.
4.4.
Wat appellante in hoger beroep over de toepassing van de hardheidsclausule heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden in beroep. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom zij niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen en het oordeel van de rechtbank. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.5.
Appellante heeft in hoger beroep een screenprint overgelegd, waaruit blijkt dat er op dat moment geen (geschikt) woningaanbod beschikbaar was, een verklaring van een psycholoog en een e-mail van de gemeente Den Haag over maatschappelijke opvang. Ook uit deze stukken blijkt niet dat er voor de moeder van appellante een noodzaak bestond om naar Turkije te verhuizen. Dat het gezin van appellante vanwege de situatie van haar vader in 2015 naar Turkije is verhuisd, berustte op een eigen keuze van de ouders van appellante. Appellante is kort voor haar achttiende verjaardag met haar moeder, twee broertjes en een zusje weer terug naar Nederland gekomen en heeft toen een Wajong-aanvraag ingediend. Uit de omstandigheid dat het voor moeder vervolgens onmogelijk is gebleken om een passende woning te vinden in nabijheid van familie in (regio) Den Haag, kan echter niet worden afgeleid dat dus sprake is van een noodzaak voor de moeder van appellante om buiten Nederland te gaan wonen. De beëindiging van de Wajong-uitkering leidt daarmee niet tot een onbillijkheid van overwegende aard, zodat het Uwv terecht heeft besloten dat appellante niet in aanmerking komt voor export van haar Wajong-uitkering.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van het verzoek de Wajong-uitkering te exporteren en de beëindiging van de Wajong-uitkering met ingang van 1 maart 2021 in stand blijven.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) A.M. Geurtsen

Bijlage

Artikel 1a:6 Wajong
1. Voor de toepassing van deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen worden de volgende uitsluitingsgronden onderscheiden: (…)
c. het niet in Nederland wonen; (…)
Artikel 1a:8 Wajong
1. In afwijking van de artikelen 1a:2, eerste lid, en 1a:9 is artikel 1a:6, eerste lid, onderdeel c, eerst van toepassing met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen. (…)
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan artikel 1a:6, eerste lid, onderdeel c, buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Artikel 1a:9. Wajong
Het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigt:
b. op de dag dat er op de jonggehandicapte een uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 1a:6, eerste lid, van toepassing is.
Artikel 2 Regeling beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland
Van een onbillijkheid van overwegende aard is sprake indien de jonggehandicapte naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en naar verwachting als gevolg van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden. Als zwaarwegende redenen om buiten Nederland te gaan wonen worden in ieder geval aangemerkt:
a. het ondergaan van een medische behandeling van enige duur;
b. het aanvaarden van arbeid met enig reïntegratieperspectief;
c. het volgen van de woonplaats van degene(n) van wie de jonggehandicapte voor zijn verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen.