Uitspraak
PROCESVERLOOP
8 september 2022 (bestreden besluit 2) bestreden besluit 1 gewijzigd in die zin dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 27 oktober 2020 is vastgesteld op 46,06%.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 46,06% per 27 oktober 2020. Appellant, die voorheen als directeur werkte, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, omdat hij meent dat er meer medische beperkingen zijn dan het Uwv heeft aangenomen. De rechtbank Limburg heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellant tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard en niet-ontvankelijk verklaard voor het eerste besluit. Appellant heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij zijn standpunt heeft herhaald dat hij niet in staat is de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 9 november 2023 behandeld. De Raad oordeelt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld. De door appellant overgelegde medische informatie, waaronder rapporten van zijn bedrijfsarts en een orthopedisch chirurg, heeft niet geleid tot een ander oordeel, omdat deze informatie betrekking heeft op de medische situatie na de datum in geding. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat appellant geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en de rol van verzekeringsartsen in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.