ECLI:NL:CRVB:2023:2150

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
22/3859 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant en de vaststelling door het Uwv

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 46,06% per 27 oktober 2020. Appellant, die voorheen als directeur werkte, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, omdat hij meent dat er meer medische beperkingen zijn dan het Uwv heeft aangenomen. De rechtbank Limburg heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellant tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard en niet-ontvankelijk verklaard voor het eerste besluit. Appellant heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij zijn standpunt heeft herhaald dat hij niet in staat is de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 9 november 2023 behandeld. De Raad oordeelt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld. De door appellant overgelegde medische informatie, waaronder rapporten van zijn bedrijfsarts en een orthopedisch chirurg, heeft niet geleid tot een ander oordeel, omdat deze informatie betrekking heeft op de medische situatie na de datum in geding. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat appellant geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en de rol van verzekeringsartsen in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

22/3859 WIA
Datum uitspraak: 9 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 3 november 2022, 21/2438 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 28 december 2020 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 27 oktober 2020 vastgesteld op 45,42% en de WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) van appellant ongewijzigd voortgezet. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, waarna het Uwv met een besluit van 30 juli 2021 (bestreden besluit 1) de mate van arbeidsongeschiktheid heeft gewijzigd en vastgesteld op 44,38%.
Appellant heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld en ter onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn medische beperkingen heeft onderschat een rapport overgelegd van verzekeringsarts-medisch adviseur D. van der Ent van 19 juli 2022.
Naar aanleiding van het rapport van Van der Ent heeft het Uwv met een besluit van
8 september 2022 (bestreden besluit 2) bestreden besluit 1 gewijzigd in die zin dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 27 oktober 2020 is vastgesteld op 46,06%.
De rechtbank heeft bestreden besluit 2 met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) betrokken in de procedure.
De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. M.J. Jacobs-Hellebrekers hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant en het Uwv hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 28 september 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Jacobs-Hellebrekers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 27 oktober 2020 heeft vastgesteld op 46,06%. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid per 27 oktober 2020 juist heeft vastgesteld.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als directeur van een [Naam bedrijf] voor gemiddeld 39,56 uur per week. In aansluiting daarop heeft hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Op 16 januari 2015 heeft hij zich vanuit de WW ziekgemeld. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan hem met ingang van 13 januari 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant geen benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid heeft en daarom de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%. Per 28 februari 2018 is de loongerelateerde WGA-uitkering omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling in november 2020 heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 november 2020. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 45,42%. Het Uwv heeft bij besluit van 28 december 2020 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 45,42%. De hoogte van de WGA-loonaanvullingsuitkering is niet gewijzigd. De loonaanvullingsuitkering loopt tot 31 december 2022.
1.3.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan aanleiding gezien het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellant nader vast te stellen op 44,38%. Aan het bestreden besluit 1 ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 juli 2021, een gewijzigde FML van dezelfde datum en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 27 juli 2021 ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. Appellant heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld en ter onderbouwing van zijn standpunt een rapport van verzekeringsarts-medisch adviseur D. van der Ent ingebracht. Bij besluit van 8 september 2022 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv bestreden besluit 1 gewijzigd in die zin dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is vastgesteld op 46,06%. Aan bestreden besluit 2 ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 september 2022, een gewijzigde FML van dezelfde datum en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 6 september 2022 ten grondslag. De rechtbank heeft bestreden besluit 2 met toepassing van artikel 6:19 van de Awb mede in de beoordeling betrokken.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft tevens bepalingen gegeven over de vergoeding van proceskosten en het betaalde griffierecht. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 2 september 2022 voldoende heeft uitgelegd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft expliciet gemotiveerd dat er geen reden is om een urenbeperking aan te nemen, indien rekening wordt gehouden met de belastbaarheid zoals omschreven in de FML. Ook Van der Ent heeft in zijn rapport gemotiveerd dat de door appellant aangegeven urenbeperking niet kan worden beargumenteerd. De rechtbank heeft ook overwogen dat de door appellant ingebrachte ‘Eindrapportage Werkfit maken’ niet als een medisch stuk kan worden beschouwd, waarmee hij het oordeel van de verzekeringsarts gemotiveerd kan betwisten. De rechtbank heeft, uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen, geen reden gezien om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
Het hoger beroep van appellant
3.1.
Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt gehandhaafd dat meer beperkingen moeten worden aangenomen en in het bijzonder dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant nogmaals verwezen naar de ‘Eindrapportage Werkfit maken’ van 4 september 2020, waarin is vermeld dat appellant niet 8 uur per dag en 40 uur per week kan werken. Ook uit informatie van zijn bedrijfsarts van 6 maart 2023 blijkt dat hij niet voltijds kan werken. Uit een brief van een orthopedisch chirurg van 6 maart 2023 blijkt verder dat de pijnklachten van appellant zijn toegenomen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft nog een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 juni 2023 ingebracht.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit tot vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op 46,06% in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat ook de door appellant in hoger beroep overgelegde informatie van de bedrijfsarts en de orthopedisch chirurg niet tot een ander oordeel leidt, omdat deze ziet op de medische situatie van appellant na de datum in geding. Ook het feit dat appellant in zijn huidige werkzaamheden slechts belastbaar is voor maximaal 24 uur per week doet aan het voorgaande niet af. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt in het rapport van 23 juni 2023 is niet duidelijk of deze werkzaamheden passen binnen de belastbaarheid van appellant, zoals vastgelegd in de FML van 2 september 2022.
4.4.
Wat appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor hem niet geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op 46,06% in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2023.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) I. van der Hout

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.