ECLI:NL:CRVB:2023:2145

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
23/615 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een WIA-uitkering toe te kennen per 14 september 2021. Appellante stelt dat zij meer (medische) beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en dat zij niet in staat is om de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat betekent dat zij geen recht heeft op een WIA-uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland bevestigd, waarin het beroep van appellante ongegrond werd verklaard. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat de medische beoordeling en de arbeidskundige beoordeling voldoende zijn onderbouwd. De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep niet gevolgd, omdat deze in essentie een herhaling zijn van wat eerder in beroep is aangevoerd. De Raad concludeert dat de rechtbank de medische en arbeidskundige grondslagen van het besluit van het Uwv op overtuigende wijze heeft beoordeeld en dat er geen aanleiding is om aan de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige te twijfelen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, wat betekent dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

23/615 WIA
Datum uitspraak: 15 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 16 januari 2023, 22/2289 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 18 oktober 2021 heeft het Uwv geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het Uwv is met een besluit van 6 april 2022 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft [naam] hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere reacties ingediend.
Bij brief van 26 mei 2023 heeft [naam] zich teruggetrokken als gemachtigde van appellante.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij een zitting wensen. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. Daarom heeft de Raad de zaak niet behandeld op een zitting en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 14 september 2021 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als horecamedewerker voor 18,52 uur per week. Na de beëindiging van het dienstverband heeft appellante een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen. Op 17 september 2019 heeft zij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Nadat appellante een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen opgenomen in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 oktober 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante vijf functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 21,53%. Het Uwv heeft bij besluit van 18 oktober 2021 geweigerd appellante met ingang van 14 september 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om de FML aan te passen. De arbeidsdeskundige heeft op basis van deze gewijzigde FML van 1 april 2022 vier functies laten vervallen en vier nieuwe functies geselecteerd. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 29,11%. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de stelling van de door appellante ingeschakelde medisch adviseur G.J. van Wettum, dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, niet gevolgd. Uit de rapporten van de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat de klachten van appellante voldoende uitgebreid in kaart zijn gebracht. De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische belastbaarheid van appellante op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd. Hij heeft aanleiding gezien om extra beperkingen aan te nemen. Appellante heeft zich, onder verwijzing naar het rapport van Van Wettum en informatie van haar behandelaars, op het standpunt gesteld dat het Uwv verdergaande beperkingen had moeten aannemen en dat de geselecteerde functies niet passend zijn. De rechtbank heeft dit niet gevolgd en heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten voldoende heeft gemotiveerd dat de in beroep ingediende informatie geen aanleiding geeft om de FML verder aan te passen. De rechtbank acht daarbij van belang dat Van Wettum appellante niet heeft gezien of gesproken en dat de betrokken (verzekerings)artsen dat wel hebben gedaan. Daarnaast heeft appellante geen medische stukken ingediend die een verdergaande urenbeperking onderbouwen. De rechtbank heeft erop gewezen dat bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend zijn maar de mate van arbeidsbeperkingen die als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft ten slotte voldoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellante.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. In hoger beroep heeft zij het volgende aangevoerd. De rechtbank is ten onrechte tot het oordeel gekomen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig onderzoek ten grondslag ligt. Het Uwv heeft onvoldoende acht geslagen op de beperkingen die appellante als gevolg van een vastgestelde Autisme Spectrum Stoornis (ASS) ondervindt. Dat die diagnose is benoemd tijdens de hoorzitting is niet voldoende om tot een correcte duiding van de beperkingen van appellante te komen. De (verzekerings)artsen hebben geen onderzoek gedaan naar de beperkingen ten gevolge van ASS en appellantes klachten zijn niet uitgevraagd of besproken. Appellantes overige psychische klachten zijn ook onvoldoende zorgvuldig onderzocht. Appellante heeft verder verwezen naar de bezwaar- en beroepsgronden.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, staan in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA heeft appellante recht op een WIA-uitkering als zij ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat appellante in haar laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat zij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.4.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden volledig en voldoende gemotiveerd besproken. De overwegingen en het oordeel van de rechtbank worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
Medische beoordeling
4.5.
Op de hoorzitting van 1 april 2022 in aanwezigheid van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de met appellante meegekomen GZ-psycholoog appellante omschreven als een vrouw met licht autistische trekken. Uitgaande van een lichte ASS heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten van 1 april 2022 en 3 november 2022 navolgbaar en inzichtelijk gemotiveerd dat de FML daaraan voldoende tegemoet komt met de gestelde beperkingen op persoonlijk en sociaal functioneren. De in beroep overgelegde informatie van de GZ-psycholoog, waarin ook is uitgegaan van een lichte ASS, maakt niet dat getwijfeld moet worden aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De conclusie van Van Wettum dat vanwege ASS verdergaande beperkingen bij appellante moeten worden aangenomen, is niet nader medisch onderbouwd. Wat betreft appellantes overige psychische klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een extra beperking opgenomen vanwege faalangst. De door appellante genoemde conflicten op haar werk wijzen volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet op een psychische stoornis in de zin van de DSM-5. De door de GZ-psycholoog genoemde acute stressstoornis is ten slotte al als aanpassingsstoornis betrokken bij de beoordeling. De door appellante overgelegde medische informatie geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de primaire arts een uitgebreide anamnese bij appellante heeft afgenomen. Appellante heeft voorts haar medische klachten voldoende kunnen toelichten op de hoorzitting met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dat de artsen van het Uwv daarbij onvoldoende hebben doorgevraagd, zoals appellante heeft gesteld, blijkt niet uit de rapporten.
Arbeidskundige beoordeling
4.6
Appellante heeft in hoger beroep geen zelfstandige gronden aangevoerd tegen de overwegingen van de rechtbank over de arbeidskundige grondslag van het besluit. Zij heeft slechts verwezen naar wat zij daarover in beroep heeft gesteld. Die beroepsgronden zijn beoordeeld door de rechtbank. Appellante heeft in hoger beroep niet onderbouwd waarom de overwegingen en het oordeel van de rechtbank over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onjuist zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2023.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) E.X.R. Yi

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.