ECLI:NL:CRVB:2023:2142

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
21/1292 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep na gewijzigde beslissing op bezwaar in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 november 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar Ziektewet-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 11 februari 2020. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.L.M. Vreeswijk, de zaak aanhangig gemaakt. Tijdens de procedure heeft het Uwv op 9 maart 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarin het bezwaar van appellante alsnog gegrond werd verklaard en de ZW-uitkering werd voortgezet. Hierdoor was er geen procesbelang meer voor het hoger beroep, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. De Raad heeft het Uwv tevens veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.511,- bedragen, en het door appellante betaalde griffierecht van € 182,- moet worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in hoger beroep en de gevolgen van een gewijzigde beslissing op bezwaar.

Uitspraak

21/1292 ZW
Datum uitspraak: 16 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 maart 2021, 20/2177 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 12 februari 2020 heeft het Uwv de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) van appellante per 11 februari 2020 beëindigd. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 27 maart 2020 (bestreden besluit) bij de beëindiging van de uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. A.L.M. Vreeswijk, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak aan de orde gesteld op een zitting van 5 oktober 2023. Beide partijen zijn niet ter zitting verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaakster bij twee werkgevers voor respectievelijk 17,91 en 10,95 uur per week. Op 29 september 2016 heeft zij zich ziek gemeld, aanvankelijk met voetklachten en later ook met psychische klachten. Het dienstverband voor 10,95 uur per week met [Naam B.V. 1] is per 28 oktober 2017 beëindigd. Het Uwv heeft appellante voor dit deel van het werk een uitkering op grond van de ZW toegekend. Het Uwv heeft de andere werkgever van appellante, [Naam B.V. 2] , een loondoorbetalingsverplichting opgelegd tot 13 februari 2020.
1.2.
Na een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft het Uwv bij besluit van 5 september 2017 vastgesteld dat appellante per 29 oktober 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Appellante werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van haar arbeid als schoonmaakster, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies.
1.3.
Op 16 april 2019 heeft appellante zich opnieuw ziek gemeld met toegenomen psychische klachten. Het Uwv heeft appellante een ZW-uitkering toegekend. Het Uwv heeft bij besluit van 12 februari 2020 de ZW-uitkering van appellante per 11 februari 2020 beëindigd omdat appellante per die datum geschikt wordt geacht voor ten minste één van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies. In het bestreden besluit heeft het Uwv dat standpunt gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
2. Tijdens de procedure in hoger beroep heeft het Uwv op 9 maart 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarin het bezwaar van appellante tegen het besluit van
12 februari 2020 alsnog gegrond is verklaard en de ZW-uitkering op en na 11 februari 2020 is voortgezet.

Het oordeel van de Raad

3. In de gewijzigde beslissing op bezwaar van 9 maart 2023 is volledig tegemoetgekomen aan het hoger beroep van appellante. Het hoger beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
4. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten voor verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep. Voor een vergoeding van de gemaakte kosten in bezwaar bestaat geen grond, omdat appellante destijds zelf bezwaar heeft gemaakt. De kosten worden begroot op € 1.674,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en
1 punt voor het bijwonen van de zitting) en op € 837,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift), in totaal € 2.511,- voor verleende rechtsbijstand. Ook dient het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.511,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 182,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van I. Gök als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2023.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) I. Gök