ECLI:NL:CRVB:2023:2136
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over arbeidsongeschiktheid en uitkeringsrecht na medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 november 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die in Hongarije woont en een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangt. Appellant was voorheen werkzaam als stuwer-tallyman en is sinds 20 november 1992 arbeidsongeschikt door rugklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft appellant na een herbeoordeling per 11 mei 2020 een uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een herbeoordeling van zijn beperkingen en een aanpassing van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder de stelling dat hij niet meer kan werken door kanker en neurologische uitval, niet overtuigend geacht. De Raad concludeert dat de FML van 8 september 2021 voldoende rekening houdt met de beperkingen van appellant en dat de geselecteerde functies medisch passend zijn. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor appellanten om nieuwe medische gegevens aan te leveren die hun standpunt onderbouwen. De Centrale Raad van Beroep bevestigt dat de eerder vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 38,51% terecht is vastgesteld en dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen, in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.