ECLI:NL:CRVB:2023:2131

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
22/3937 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de korpschef om gehoorschade als beroepsziekte te erkennen

In deze zaak gaat het om de weigering van de korpschef om de door appellant opgelopen gehoorschade in de vorm van tinnitus aan te merken als beroepsziekte. Appellant, werkzaam bij de politie sinds 1991, heeft in januari 2020 melding gemaakt van tinnitus, die hij toeschrijft aan geluidbelasting door zijn werkzaamheden. De korpschef heeft na medisch onderzoek door een verzekeringsarts geconcludeerd dat de tinnitus niet beroepsgerelateerd is en heeft de aanvraag van appellant afgewezen. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Appellant heeft hoger beroep ingesteld, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat de korpschef op goede gronden heeft geweigerd de gehoorschade als beroepsziekte te erkennen, omdat er geen oorzakelijk verband is aangetoond tussen de werkzaamheden van appellant en de tinnitus. De conclusies van de verzekeringsarts zijn deugdelijk gemotiveerd en appellant heeft deze niet weerlegd met een alternatieve medische expertise. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak, waardoor appellant geen vergoeding voor proceskosten ontvangt en het betaalde griffierecht niet terugkrijgt.

Uitspraak

22/3937 AW
Datum uitspraak: 15 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 november 2022, 22/677 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 24 februari 2020 heeft de korpschef geweigerd de door appellant opgelopen gehoorschade (tinnitus) aan te merken als beroepsziekte. Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. De korpschef is met zijn besluit van 24 december 2021 (bestreden besluit) bij de weigering gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. O.W.G. van Petegem hoger beroep ingesteld. Namens de korpschef is een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op de zitting van 4 oktober 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Petegem. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.G.J. van den Broek en mr. A.M.C. Kalfft-Hentenaar.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In geschil is of de korpschef de door appellant opgelopen gehoorschade in de vorm van tinnitus, terecht niet heeft aangemerkt als beroepsziekte. De Raad is van oordeel dat de korpschef op goede gronden heeft geweigerd deze gehoorschade te erkennen als beroepsziekte.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is vanaf 1991 werkzaam bij de politie. Vanaf 1991 tot 2001 was appellant [functie 1] en was sprake van geluidbelasting op de schietbaan. Vanaf 2001 tot 2007 was appellant werkzaam bij de [Dienstonderdeel] van het KLPD . Vanaf 2007 tot 2017 was appellant werkzaam bij de [dienstonderdeel] KLPD . Vanaf 2017 tot heden is appellant werkzaam in de functie van [functie 2], bij de afdeling [Naam afdeling] .
1.2.
Op 15 januari 2020 heeft appellant melding gemaakt van gehoorschade in de vorm van tinnitus. Daarbij heeft appellant aangegeven dat de tinnitus het gevolg is van zijn werkzaamheden, namelijk de geluidbelasting door het besturen van motoren. De tinnitus die hij meldt is weliswaar al wat jaren aanwezig, maar is in het jaar voorafgaande aan de melding in last toegenomen. Bij zijn melding heeft appellant een audiologisch rapport van 8 januari 2020 gevoegd waarin door de klinisch fysisch audioloog is vastgesteld dat de tinnitus kan worden benaderd met een zuivere toon van rond 2 kHz met een geluidniveau 10 dB boven de gehoordrempel. Appellant heeft een enkelzijdige tinnitus, dat wil zeggen aan één oor (rechts). Verder is geconcludeerd dat het gehoor van appellant niet afwijkend is van het gehoor dat op basis van de leeftijd verwacht kan worden en dat sprake is van een licht perceptief verlies van hoge tonen.
1.3.
Naar aanleiding van de melding van appellant heeft de korpschef een medisch onderzoek naar het bestaan van een beroepsziekte laten verrichten door een verzekeringsarts van Sedgewick. Op 5 februari 2020 heeft de verzekeringsarts verslag uitgebracht. Hij heeft vastgesteld dat “de ernst van de tinnitus laag is, maar ook dat de toonhoogte van de ruis niet past bij een tinnitus veroorzaakt door lawaaischade. Ook wordt e.e.a. gezien de blootstelling aan lawaai niet ondersteund door het eenzijdige karakter van de tinnitus. De audiogrammen bevestigen dat niet wordt voldaan aan de criteria voor blijvende invaliditeit als gevolg van een beroepsgerelateerde lawaaidoofheid. Gezien de ernst van de tinnitus en de aard van de klachten en hinder in het dagelijkse leven kan worden gesproken van een graad 1 tinnitus”. Deze tinnitus kan niet als beroepsgerelateerd worden beschouwd, aldus de verzekeringsarts.
1.4.
Bij besluit van 24 februari 2020 heeft de korpschef aan appellant medegedeeld dat geen sprake is van beroepsgerelateerde tinnitus en heeft hij geweigerd de tinnitus als beroepsziekte te erkennen. Bij het bestreden besluit heeft de korpschef het bezwaar van appellant tegen dat besluit ongegrond verklaard.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. Over de graad van tinnitus heeft de rechtbank geoordeeld dat de korpschef voldoende heeft gemotiveerd dat bij appellant sprake is van een graad 1 tinnitus. Bij een graad 1 tinnitus bestaat de hinder enkel uit lichte klachten. Appellant heeft van zijn kant geen medische informatie ingebracht die daaraan doet twijfelen. Over het causale verband heeft de rechtbank geoordeeld dat de korpschef met het rapport van Sedgewick voldoende heeft gemotiveerd dat het causale verband tussen de opgedragen werkzaamheden van appellant en de tinnitus ontbreekt. Appellant heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de tinnitus daadwerkelijk is veroorzaakt door de hem opgedragen werkzaamheden. Hij heeft ook geen (medische) stukken ingebracht waaruit dat blijkt.
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank het besluit, waarin is geweigerd de tinnitus als beroepsziekte aan te merken, terecht in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4.2.
De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.3.
Onder beroepsziekte wordt in gevallen als deze verstaan een ziekte, welke in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en die niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten. [1]
4.4.
De korpschef mag zich bij zijn besluitvorming baseren op een rapport van een door hem ingeschakelde deskundige, mits het onderzoek op een zorgvuldige manier tot stand is gekomen, geen tegenstrijdigheden bevat en voldoende begrijpelijk is. Anders dan appellant is de Raad van oordeel dat het rapport van de verzekeringsarts op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Uit het rapport blijkt dat de verzekeringsarts de beschikbare medische gegevens en de gegevens over de arbeidshistorie van appellant heeft bestudeerd en bij zijn beoordeling heeft betrokken. Ook heeft de verzekeringsarts de juiste toetsingsmaatstaf aangelegd door te onderzoeken of de tinnitus in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht. In zoverre is de verzekeringsarts dan ook niet buiten het in het Barp gegeven toetsingskader getreden. Als er geen beroepsinvaliditeit conform de AMA-Guides kan worden vastgesteld, zoals hier het geval is, wordt bezien of sprake is van een beroepsgerelateerde tinnitus conform de criteria van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekte, neergelegd in Registratierichtlijn B002 (Tinnitus door beroepsmatige blootstelling aan lawaai of ototoxische stoffen). Dat heeft de verzekeringsarts in dit geval gedaan en hij komt daarbij uit op een tinnitus graad 1. De Raad kan dit volgen, omdat bij een tinnitus graad 2 volgens deze richtlijn naast continue aanwezigheid (waaraan op zichzelf wordt voldaan) ook sprake moet zijn van functionele problemen. Appellant is echter in staat de opgedragen werkzaamheden gewoon en voltijds uit te voeren. Verder zijn de conclusies van de verzekeringsarts deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerd en consistent. Appellant heeft deze conclusies niet met een andersluidende medische expertise weerlegd.
4.5.
Omdat de beoordeling van de verzekeringsarts plaatsvond in 2020 zijn niet de Registratierichtlijnen Beroepsziekten 2022 maar de Registratierichtlijnen Beroepsziekten 2013 van toepassing. Dat de nieuwe richtlijnen zouden leiden tot een ander resultaat is door de korpschef weersproken en door appellant niet onderbouwd, zodat de Raad aan die stelling van appellant voorbijgaat.
4.6.
De conclusie is dat het oorzakelijk verband tussen de opgedragen werkzaamheden en de tinnitus niet kan worden aangenomen. De korpschef heeft terecht geweigerd de tinnitus van appellant te erkennen als beroepsziekte.

Conclusie en gevolgen

4.7.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit van 24 december 2021 in stand blijft.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van C.K. Teunissen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2023.
(getekend) H. Lagas
(getekend) C.K. Teunissen

Voetnoten

1.Artikel 1, aanhef en onder y, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp).