ECLI:NL:CRVB:2023:2129
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag financiële aanspraken op grond van de Wet buitengewoon pensioen 1940
In deze zaak heeft betrokkene, geboren in 1921, verzocht om financiële aanspraken op grond van de Wet buitengewoon pensioen 1940 (Wbp). De aanvraag werd afgewezen met een besluit van 14 december 2020, omdat er onvoldoende bewijs was van verzetsgerelateerde invaliditeit. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het niet mogelijk is om de situatie van betrokkene te beoordelen zonder een persoonlijk onderhoud, wat noodzakelijk is om de mate van invaliditeit vast te stellen. De medische gegevens die zijn ingediend, zijn niet voldoende om een oordeel te vellen over de gezondheidstoestand van betrokkene. De Raad concludeert dat de afwijzing van de aanvraag terecht is, omdat de benodigde informatie ontbreekt om de invaliditeit te kunnen vaststellen. Bovendien wordt het argument van appellanten dat er sprake was van vertraging in de afhandeling van de aanvraag niet gevolgd, aangezien de beslistermijn nog niet was verstreken ten tijde van het overlijden van betrokkene. De Raad verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de aanvraag, zonder dat appellanten recht hebben op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.