ECLI:NL:CRVB:2023:2101

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
22/3267 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op kinderbijslag wegens onvoldoende onderhoudsbijdrage voor kinderen in Marokko

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 1 september 2022 het beroep ongegrond verklaarde. De Centrale Raad van Beroep heeft op 10 november 2023 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 22/3267 AKW. De kwestie betreft het recht op kinderbijslag voor het vierde kwartaal van 2020. Appellant heeft kinderbijslag aangevraagd voor zijn twee dochters die in Marokko wonen. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft de aanvraag afgewezen, omdat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoende heeft bijgedragen aan het onderhoud van zijn kinderen. De Svb stelde dat appellant minimaal € 866,- moest bijdragen, maar hij heeft slechts € 704,- overgemaakt naar de rekening van zijn echtgenote, de moeder van de kinderen. Appellant heeft ook schoolfacturen overgelegd, maar de Raad oordeelt dat hij niet kan aantonen dat deze facturen door hem zijn betaald. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant niet voldoet aan de onderhoudseis voor kinderbijslag. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de Svb blijft in stand. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

22/3267 AKW
Datum uitspraak: 10 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 september 2022, AMS 22/85 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 21 september 2021 heeft de Svb de kinderbijslagaanvraag van appellant afgewezen. Appellant heeft daarop bezwaar gemaakt. Met het besluit van 23 december 2021 heeft verweerder het bezwaar (gedeeltelijk) ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft met een uitspraak van 1 september 2022 het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. J. de Haan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. B.B.A. Willering. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. O.F.M. Vonk.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Appellant heeft kinderbijslag aangevraagd voor twee dochters die in Marokko wonen. In geschil is het vierde kwartaal van 2020. Om in aanmerking te komen voor de kinderbijslag moet appellant € 866,- bijdragen in het onderhoud van zijn kinderen. De Svb besluit dat appellant voor het vierde kwartaal 2020 niet aan die eis voldoet. Appellant vindt dat hij wel voldoende heeft bijgedragen: behalve stortingen op de rekening van zijn echtgenote heeft hij in die periode schoolfacturen voldaan. Net als de rechtbank, oordeelt de Raad dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de schoolfacturen heeft betaald. Dit betekent dat de schoolfacturen niet mogen worden meegerekend en dat appellant onvoldoende aan het onderhoud heeft bijgedragen in het vierde kwartaal van 2020. Hierdoor heeft hij geen recht op kinderbijslag in dat kwartaal.

Inleiding

1.1.
Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.2.
Appellant woont in Nederland en heeft kinderbijslag aangevraagd voor zijn dochters, [Naam dochter 1] , geboren op [Geboortedatum 1] 2015 en [Naam dochter 2] , geboren op [Geboortedatum 2] 2020. Zijn dochters wonen bij hun moeder in Marokko . Appellant heeft een aanvraag om kinderbijslag ingediend.
1.3.
Bij besluit van 21 september 2021 heeft de Svb beslist dat appellant vanaf het vierde kwartaal van 2019 geen recht op kinderbijslag heeft omdat appellant onvoldoende informatie heeft aangeleverd om zijn recht op kinderbijslag vast te stellen. Appellant heeft daarop bezwaar gemaakt en aanvullende documenten overgelegd.
1.4.
Met een besluit van 23 december 2021 (het bestreden besluit) heeft de Svb beslist dat appellant voor [Naam dochter 1] kinderbijslag krijgt over het vierde kwartaal 2019 tot en met het derde kwartaal van 2020. Voor [Naam dochter 2] krijgt appellant kinderbijslag over het tweede en derde kwartaal 2020. Vanwege de geboortedatum van [Naam dochter 2] heeft appellant geen recht op kinderbijslag voor haar over het eerste kwartaal van 2020.Voor het vierde kwartaal van 2020 heeft appellant volgens de Svb niet aangetoond ten minste € 433,00 per kind te hebben bijgedragen aan het onderhoud. Hij voldoet daarmee niet aan de onderhoudseis, een van de voorwaarden voor het ontvangen van kinderbijslag. Daarom heeft hij geen recht op kinderbijslag over dat kwartaal.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit van de Svb in stand gelaten. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat uit vaste rechtspraak volgt dat voor het verkrijgen van kinderbijslag voor een niet tot het huishouden behorend kind op een eenvoudig te controleren wijze aannemelijk moet worden gemaakt dat aan de onderhoudseis is voldaan. Voor appellant geldt dat hij aannemelijk moet maken dat hij in het vierde kwartaal van 2020 € 866,00 aan onderhoudsbijdrage heeft betaald. Voor een bedrag van € 704,00 slaagt hij daarin. Voor het resterende bedrag van € 162,00 overweegt de rechtbank dat appellant weliswaar een schoolfactuur over de betrokken periode heeft overgelegd maar dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de factuur door hem is betaald. Appellant heeft een schoolfactuur van 15 april 2022 overgelegd met daarop het schoolgeld voor [Naam dochter 1] voor het schooljaar 2020/2021 ad 1450 dirham per maand. Nergens blijkt echter uit dat de factuur is betaald, laat staan door appellant. Hij heeft daarnaast een handgeschreven factuur overgelegd van 9 september 2020, met daarop afwijkende bedragen (950 + 650 in plaats van 1450 dirham). Uit een kennelijk bijbehorend reçu blijkt dat het bedrag van 650 dirham contant is betaald op 12 oktober 2020. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat niet blijkt dat eiser deze betaling heeft gedaan. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat eiser op 12 oktober 2020 in Marokko was toen de rekening contant werd betaald. Dat blijkt in elk geval niet uit de stempels in zijn paspoort. Verder heeft verweerder er terecht op gewezen dat het gaat om een bedrag van ongeveer € 60,-. zodat appellant ook met deze betaling nog steeds niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoende heeft bijgedragen aan het levensonderhoud, aldus de rechtbank.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Daartoe voert hij aan dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij voor [Naam dochter 1] in het vierde kwartaal van 2020 maandelijks een schoolfactuur van omgerekend € 134,02 heeft voldaan, voor een totaal bedrag van omgerekend € 402,05. Het spreekt volgens appellant vanzelf dat die factuur is voldaan, anders was zijn dochter immers niet toegelaten tot de lessen. Dit bedrag dient dan ook te worden opgeteld bij de € 704,00 die tussen partijen niet in geschil is. Hiermee voldoet appellant aan onderhoudseis en heeft hij recht op kinderbijslag over het vierde kwartaal van 2020.
Het standpunt van de Svb
3.2.
De Svb verzoekt om bevestiging van de aangevallen uitspraak.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit van de Svb dat appellant voor het vierde kwartaal van 2020 geen recht heeft op kinderbijslag in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij de uitspraak. Op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de AKW heeft de verzekerde overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan achttien jaar en dat door hem wordt onderhouden. Op grond van het achtste lid worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur hierover nadere regels gesteld. Dit is geregeld in artikel 5, eerste lid, van het BUK. Voor het vierde kwartaal van 2020 was de vereiste onderhoudsbijdrage om voor kinderbijslag in aanmerking te komen € 433,- per kind.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad geldt dat appellant op een voor de Svb eenvoudig te controleren wijze moet aantonen of aannemelijk maken dat hij deze onderhoudsbijdrage heeft geleverd. [1] Voor het vierde kwartaal van 2020 geldt dat appellant aannemelijk moet maken dat hij € 866,00 heeft bijgedragen.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant in het vierde kwartaal 2020 € 704,00 heeft overgemaakt naar de rekening van zijn echtgenote, de moeder van de kinderen. In geschil zijn de schoolkosten. Appellant heeft schoolfacturen die zien op dat kwartaal overgelegd voor een bedrag van omgerekend € 402,05.
4.5.
De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat appellant het onderhoud onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Daaraan voegt de Raad het volgende toe. Uit een door appellant verstrekt overzicht van zijn verblijf in Marokko blijkt dat hij in het gehele vierde kwartaal van 2020 niet in Marokko is geweest. Ter zitting heeft hij verklaard dat niet hij maar zijn echtgenote de schoolfacturen contant heeft voldaan. De facturen zijn dus niet ter plekke door appellant betaald. Appellant heeft ter zitting benadrukt dat zijn vrouw geen eigen inkomen heeft, en dat de kosten dus uiteindelijk op hem drukken. Dat maakt het oordeel van de Raad niet anders. De Raad begrijpt dat de schoolfacturen door zijn echtgenote zijn betaald uit – nu zij geen eigen inkomen heeft – het bedrag van € 704,- dat appellant in het vierde kwartaal van 2020 aan zijn echtgenote heeft overgemaakt. Om recht te hebben op kinderbijslag moet appellant aantonen dat hij € 866,00 heeft bijgedragen. Het bedrag van de schoolkosten kan in dit geval niet meewegen.
4.6.
Appellant slaagt er niet in aannemelijk te maken dat hij in het vierde kwartaal 2020 voldoende heeft bijgedragen om in aanmerking te komen voor kinderbijslag. Deze beroepsgrond kan daarom niet tot vernietiging van de uitspraak leiden.

Conclusie en gevolgen

4.7.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het besluit van de Svb dat appellant voor het vierde kwartaal van 2020 geen recht heeft op kinderbijslag in stand blijft.
4.8.
Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2023.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) L.C. van Bentum

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene Kinderbijslagwet
Artikel 7
1. De verzekerde heeft overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan 18 jaar en dat:
a. tot zijn huishouden behoort, of
b. door hem wordt onderhouden.
(…)
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste lid, onderdeel b, en het zesde lid.
(…)
Besluit uitvoering kinderbijslag
Artikel 5, zoals dat luidde per 1 januari 2020,
1. Het bedrag van de door de verzekerde aan het onderhoud van het kind te leveren bijdrage om voor kinderbijslag in aanmerking te komen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b van de wet, is € 433,- per kalenderkwartaal.
(…)

Voetnoten

1.Uitspraak van de Raad van 12 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1103, overweging 4.4.