ECLI:NL:CRVB:2022:1103
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanspraak op kinderbijslag voor een kind dat niet tot het huishouden behoort
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanspraak op kinderbijslag van appellant voor zijn zoon over het tweede kwartaal van 2018. Appellant had eerder kinderbijslag aangevraagd voor zijn zoon, die in een Belgische instelling verbleef, en verzocht om toekenning met terugwerkende kracht. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had echter vastgesteld dat appellant niet in belangrijke mate had bijgedragen aan het onderhoud van zijn zoon, wat leidde tot afwijzing van de aanvraag voor kinderbijslag over de betreffende periode.
De Raad oordeelde dat de bewijslast voor het aantonen van de onderhoudsbijdrage bij appellant ligt. Appellant had geen overtuigend bewijs geleverd, zoals bankoverschrijvingen of andere objectieve documenten, om aan te tonen dat hij aan de onderhoudsbijdrage had voldaan. De overgelegde facturen voor de aankoop van een PlayStation en een laptop waren niet voldoende om aan te tonen dat deze uitgaven ten goede kwamen aan het onderhoud van zijn zoon. Bovendien voldeed appellant niet aan de vereiste onderhoudsbijdrage van € 422,- per kwartaal, zelfs niet als rekening werd gehouden met de door hem gestelde verblijfsduur van zijn zoon bij hem.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die eerder het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat appellant niet aan de voorwaarden voor kinderbijslag had voldaan en dat de Svb terecht de aanvraag had afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van objectief bewijs bij het aantonen van onderhoudsbijdragen in het kader van de Algemene Kinderbijslagwet.