In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante, geboren op [Geboortedatum] 2002, heeft een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij zij stelde dat zij duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte vanwege jeugdreuma. Het Uwv heeft echter geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is, omdat er mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zijn die zich kunnen ontwikkelen. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, en appellante heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 28 september 2023 is de zaak behandeld, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. B.B.A. Willering, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. Y. Huisman. De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat op 2 december 2020 niet uitgesloten was dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bij appellante zich konden ontwikkelen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de weigering van de Wajong-uitkering. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.