ECLI:NL:CRVB:2023:2084

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
22/2294 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering wegens niet duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante, geboren op [Geboortedatum] 2002, heeft een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij zij stelde dat zij duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte vanwege jeugdreuma. Het Uwv heeft echter geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is, omdat er mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zijn die zich kunnen ontwikkelen. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, en appellante heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 28 september 2023 is de zaak behandeld, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. B.B.A. Willering, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. Y. Huisman. De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat op 2 december 2020 niet uitgesloten was dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bij appellante zich konden ontwikkelen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de weigering van de Wajong-uitkering. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

22/2294 WAJONG
Datum uitspraak: 9 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 juni 2022, 21/3505 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 15 december 2020 heeft het Uwv geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van
20 mei 2021 (bestreden besluit) bij de weigering van de Wajong-uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere reacties ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 28 september 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Willering. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Y. Huisman.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij op [Geboortedatum] 2020
(de dag dat zij achttien jaar is geworden) duurzaam niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv appellante terecht een Wajong-uitkering heeft geweigerd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [Geboortedatum] 2002, heeft met een door het Uwv op 5 oktober 2020 ontvangen formulier een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Daarbij is vermeld dat appellante klachten heeft als gevolg van jeugdreuma. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van een revalidatiearts van Reade, een kinderarts-reumatoloog/immunoloog, een behandelplan van [X] en informatie van Praktijkcollege [naam praktijkcollege]. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante weliswaar nu geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat op de beoordelingsdatum niet was uitgesloten dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van appellante zich nog zouden ontwikkelen door behandeling en (medische) begeleiding. Appellante heeft aangevoerd dat verbetering van de beperkingen niet mogelijk is omdat de behandelend reumatoloog geen andere behandeling dan wel begeleiding heeft aangeraden dan het door appellante gevolgde traject bij Reade. Daar is zij mee gestopt, onder meer omdat zij niet het gehoopte resultaat daarvan zag. De reumatoloog zou andere mogelijke trajecten zeker melden als die er zouden zijn. Nu dat niet is gebeurd, moet volgens appellante worden geconcludeerd dat die verbetermogelijkheden er dus ook niet zijn. Appellante heeft haar standpunt echter niet met schriftelijke stukken onderbouwd, zoals bijvoorbeeld met een verklaring van de betreffende arts. Daarom is deze enkele stelling volgens de rechtbank onvoldoende om de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellantes medische toestand gaat alleen maar achteruit omdat de reuma nu ook naar haar oog is gesprongen. Appellante heeft ook last van haar sleutelbeen dat erg opgezwollen is en veel pijn doet met uitstraling naar haar arm. Appellante zou ook niet weten op welke wijze haar medische toestand zou kunnen verbeteren en zij daardoor nog arbeidsvermogen zou kunnen krijgen. De medicijnen die appellante thans gebruikt en de therapie die zij heeft gevolgd hebben nog niet geholpen. Appellante kan maximaal 20 minuten zitten, 10 minuten lopen en 15 minuten staan. Er is ook geen zicht op verbetering. Appellante is van mening dat zij duurzaam arbeidsongeschikt is. De behandelend reumatoloog van appellante heeft een traject bij Reade aangeraden. Appellante heeft het traject bij Reade beëindigd omdat er geen verbetering optrad. De reumatoloog heeft geen andere trajecten aangeraden. Appellante gaat er dan ook van uit dat die er niet zijn, aangezien de reumatoloog die anders wel had geïndiceerd. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verwezen naar een brief van 3 oktober 2022 van de kinderarts-reumatoloog.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de Wajong-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
De wettelijke regels en het beoordelingskader die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Om recht te hebben op een Wajong-uitkering moet een betrokkene als jonggehandicapte kunnen worden aangemerkt. Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop deze achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.4.
Niet in geschil is dat appellante op 2 december 2020 geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft omdat zij voldoet aan de voorwaarde dat zij geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur of niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.5.
De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen. Gelet op de wetsgeschiedenis is hiervan sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten. Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden. Anders dan bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op grond van de Wet WIA kan in een situatie waarbij op lange termijn slechts een geringe kans op herstel bestaat, voor de toepassing van de Wajong (vooralsnog) geen duurzaamheid worden aangenomen. In een situatie waarin het arbeidsvermogen tijdelijk ontbreekt wordt voor de toepassing van de Wajong de duurzaamheid na een periode van tien jaar alsnog verondersteld aanwezig te zijn.
4.6.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’. Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. In het beoordelingskader is een stappenplan (zie bijlage) opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
4.7.
De gronden waarop het hoger beroep berust zijn grotendeels een herhaling van wat appellante in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante uitvoerig en voldoende gemotiveerd besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.8.
Niet in geschil is dat appellante op de datum in geding onder medicamenteuze behandeling stond bij de kinderarts-reumatoloog/immunoloog. De kinderarts-reumatoloog heeft appellante doorverwezen naar Reade, waar appellante in 2019 een revalidatietraject heeft gevolgd dat voortijdig is gestopt. Ten tijde van de hoorzitting van 11 mei 2021 was appellante gestopt met het mbo, stage en haar bijbaan en was zij in afwachting van een behandeling door een psycholoog. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 17 mei 2021, kort weergegeven, geconcludeerd dat appellante tot op heden geen optimale en volledige behandeling heeft gehad voor haar jeugdreuma en dat zij nog altijd aangewezen is op een multidisciplinair behandeltraject bij (bijvoorbeeld) Reade. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep andere behandel- en begeleidingsmogelijkheden alsmede voorzieningen toegelicht. Niet alleen is de verwachting dat appellantes lichamelijke klachten zullen verminderen, maar ook dat negatieve externe factoren kunnen worden omgezet in positieve ervaringen ter verbetering van haar welbevinden. Er bestaat geen aanleiding om aan het gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen.
4.9.
Voor zover appellante heeft gesteld dat het traject bij Reade geen verbetering bracht, wordt dat niet gevolgd. Uit de informatie van de revalidatiearts van Reade van 1 november 2019 blijkt dat appellante het multidisciplinaire traject van 10 september 2019 tot 30 oktober 2019 heeft gevolgd, maar uiteindelijk niet meer wilde komen omdat zij het traject te belastend vond naast school, stage en haar nieuwe baantje. Daarnaast had zij het gevoel dat het traject haar niet veel opleverde en veel tijd kostte. Uit de informatie van de revalidatiearts blijkt niet dat het traject geen verbetering bracht, maar dat appellante uit eigen keuze voortijdig is gestopt.
4.10.
Appellante heeft in hoger beroep een brief van 3 oktober 2022 van haar kinderarts-reumatoloog overgelegd die onder meer schrijft dat met de huidige medicatie de grenzen van de therapeutische mogelijkheden welhaast zijn bereikt en dat de jeugdreuma met deze therapie nagenoeg in remissie is. Zij wil daarmee onderbouwen dat op de datum in geding sprake was van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Zoals appellante ook op de zitting heeft erkend, ziet deze informatie op een situatie bijna twee jaar na de datum in geding. De brief van de kinderarts-reumatoloog geeft dan ook geen aanleiding om aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen.
4.11.
De rechtbank kan worden gevolgd in haar oordeel dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat op 2 december 2020 niet uitgesloten was dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bij appellante zich konden ontwikkelen.
4.12.
Gelet op 4.11 heeft de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv onderschreven dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellante op 2 december 2020 niet duurzaam was en appellante daarom niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2023.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) O.N. Haafkes

Bijlage

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong
Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Beoordelingskader uit Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’
“Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
* er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
* de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.”