In deze zaak heeft betrokkene, werkzaam bij de politie, verzocht om plaatsing in de functie van Senior [functie], gewaardeerd in salarisschaal 8, op basis van de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (RAAF). De korpschef heeft deze aanvraag op 16 mei 2019 afgewezen, wat leidde tot een bezwaar dat eveneens werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het besluit van de korpschef vernietigd, waarbij zij heeft bepaald dat betrokkene met terugwerkende kracht vanaf 10 januari 2017 in de functie van Senior [functie] geplaatst moest worden.
De korpschef heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 21 december 2022 is betrokkene vertegenwoordigd door haar advocaat, terwijl de korpschef zich liet vertegenwoordigen door een andere advocaat. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de rechtbank een vergissing heeft gemaakt met betrekking tot de ingangsdatum van de plaatsing. Volgens artikel 4, tweede lid, van de RAAF moet de ingangsdatum van de plaatsing op de aanvraagdatum liggen, wat betekent dat de ingangsdatum op 16 april 2018 moet worden vastgesteld.
De Raad heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat betrokkene op het senior niveau heeft gefunctioneerd, maar heeft de ingangsdatum van de plaatsing gecorrigeerd. De korpschef is veroordeeld tot het betalen van de proceskosten aan betrokkene, die in totaal € 1.674,- bedraagt. De uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier, en is openbaar uitgesproken op 1 februari 2023.