ECLI:NL:CRVB:2023:2046

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
22/3899 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante en de vaststelling door het Uwv

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar arbeidsongeschiktheid ten onrechte is vastgesteld op 67,77%. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarin werd geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld. Appellante had eerder bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheid, die in eerste instantie op 42,88% was vastgesteld. Na een herbeoordeling door het Uwv werd dit percentage verhoogd naar 57,16% en uiteindelijk naar 67,77% na een gewijzigde beslissing op bezwaar. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die haar standpunt ondersteunt. De Raad concludeert dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid van appellante juist heeft vastgesteld en dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor haar. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/3899 WIA
Datum uitspraak: 25 oktober 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 15 november 2022, 20/3108 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 16 december 2019 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 42,88%. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van dat bezwaar heeft het Uwv met een besluit van 16 november 2020 de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd naar 57,16%.
Appellante heeft tegen het besluit van 16 november 2020 beroep ingesteld. Met een gewijzigde beslissing op bezwaar van 23 december 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het besluit van 16 november 2020 in de beroepsfase gewijzigd en daarbij de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 67,77%. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 16 november 2020 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat, hoger beroep ingesteld, voor zover bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard. Het Uwv heeft een verweerschrift en een aanvullend stuk ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 13 september 2023. Appellante en
mr. Brauer zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.W. van Schaik
.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 13 december 2019 heeft vastgesteld op 67,77%. Volgens appellante heeft zij meer beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid juist heeft vastgesteld.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als projectleider voor gemiddeld 39,98 uur per week. Op 13 juni 2005 heeft zij zich ziekgemeld met lichamelijke en psychische klachten. Met ingang van 11 juni 2007 is aan appellante een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, omdat zij 80 tot 100% arbeidsongeschikt werd geacht. Met ingang van 12 juni 2010 is aan appellante een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, op basis van dezelfde mate van arbeidsongeschiktheid.
1.2.
Op 25 oktober 2019 heeft appellante verzocht om een herbeoordeling om in aanmerking te komen voor een IVA-uitkering op grond van de Wet WIA. In het kader van die herbeoordeling heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 november 2019. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 42,88%. Het Uwv heeft dit arbeidsongeschiktheidspercentage bij besluit van 16 december 2019 vastgesteld met ingang van 13 december 2019 en bepaald dat de hoogte van de WGAloonaanvullingsuitkering die appellante ontvangt tot en met 31 december 2021 niet wijzigt als er niets in haar situatie verandert.
1.3.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de FML van 22 november 2019 aanpassing behoeft. Om die reden is er een nieuwe FML opgesteld, gedateerd op 5 november 2020, waarin aanvullende beperkingen zijn opgenomen in de rubrieken persoonlijk functioneren, fysieke omgevingseisen en werktijden als gevolg van gehoor-, evenwichts- en slaapproblemen. Op basis van deze FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voor appellante functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw berekend. Het Uwv heeft hierin aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt door in het besluit van 16 november 2020 de mate van arbeidsongeschiktheid vast te stellen op 57,16%.
1.4.
In de beroepsfase heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat het maatmaninkomen en de maatmanomvang van appellante eerder niet correct was vastgesteld en de mate van arbeidsongeschikt op basis van de gewijzigde gegevens opnieuw berekend. Het Uwv heeft hierin aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt door in het bestreden besluit de mate van arbeidsongeschiktheid vast te stellen op 67,77%.
1.5.
Naar aanleiding van medische informatie die appellante in beroep heeft overgelegd, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat de FML van 5 november 2020 aanpassing behoeft op het aspect spreken en in de rubriek fysieke omgevingseisen. Om die reden is er nogmaals een nieuwe FML opgesteld, gedateerd op 1 juni 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat deze FML de eerdere arbeidskundige beoordeling niet beïnvloedt. Het Uwv heeft zijn standpunt gehandhaafd, zoals neergelegd in het bestreden besluit.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante voor zover gericht tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek, in het geheel gezien, zorgvuldig is verricht en dat er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de belastbaarheid van appellante onjuist is ingeschat. Niet gebleken is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de lichamelijke en psychische klachten van appellante niet volledig in beeld had. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom er geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden en heeft op basis van de klachten van appellante beperkingen neergelegd in alle rubrieken van de FML van 1 juni 2022. Appellante heeft geen informatie overgelegd die maakt dat getwijfeld moet worden aan de juistheid van die FML. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellante ongeschikt zijn. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is door het Uwv juist berekend.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens, voor zover daarbij haar beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard. Wat zij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit tot vaststelling van de arbeidsongeschiktheid op 67,77% in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.4.
Appellante heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep die in eerste instantie onderzoek heeft gedaan geen informatie van haar huisarts bij de medische beoordeling heeft betrokken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht, wordt onderschreven. Uit het dossier volgt dat appellante in beroep alsnog van de gelegenheid gebruik heeft gemaakt om medische informatie te overleggen, waaronder die van haar huisarts. Een tweede verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens beoordeeld of de overgelegde medische informatie aanleiding gaf om de eerdere conclusie te wijzigen. Zij heeft aanvullende beperkingen opgenomen op het aspect spreken en in de rubriek fysieke omgevingseisen. Dit is neergelegd in de FML van 1 juni 2022. Een dergelijke handelwijze is niet als onzorgvuldig aan te merken.
4.5.
Appellante heeft verder aangevoerd dat haar belastbaarheid is overschat. Zij is volledig arbeidsongeschikt; haar gezondheidstoestand is sinds 2007 verslechterd. Zoals zij ook al in beroep naar voren heeft gebracht, is er volgens haar onvoldoende rekening gehouden met beperkingen voortkomend uit een langjarige depressie, urine-incontinentie, handklachten en stemklachten en hadden er beperkingen moeten worden aangenomen op de aspecten koude en tocht
.Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.5.1.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De overwegingen die de rechtbank aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die steun biedt voor de stelling dat er in de FML van 1 juni 2022 meer of verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen. Ten aanzien van de psychische klachten van appellante is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 1 juni 2022 op navolgbare wijze gemotiveerd dat daar voldoende rekening mee is gehouden. Met een eventuele verslechtering van die klachten na de datum in geding, 13 december 2019, kan bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellante in deze procedure geen rekening worden gehouden. Concreet voor wat betreft de aangenomen beperking op het aspect hand- en vingergebruik, specifiek voor knijp/grijpkracht, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep desgevraagd in hoger beroep op begrijpelijke wijze toegelicht waarom die beperking als zeer licht aangemerkt wordt. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevatten de bevindingen verkregen uit twee lichamelijke onderzoeken en de informatie van de radioloog van 25 oktober 2021 geen aanwijzingen voor een forse problematiek van de handen ten tijde van de datum in geding.
Arbeidskundige beoordeling
4.6.
Appellante heeft aangevoerd dat zij vanuit medisch opzicht niet in staat is de geselecteerde functies te vervullen. Zo zijn volgens haar functies ongeschikt waarbij contact met derden plaatsvindt, productieprocessen niet onderbroken mogen worden of een goede handvaardigheid noodzakelijk is. Het vervullen van dergelijke functies zou haar beperkte belastbaarheid als gevolg van stemklachten, urine-incontinentie en handklachten overschrijden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.6.1.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling wordt eveneens onderschreven. Uitgaande van de juistheid van de FML van 1 juni 2022 geeft dat wat appellante heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor haar niet geschikt zijn. De arbeidsdeskundigen hebben in hun rapporten voldoende gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellante niet wordt overschreden. In de geselecteerde functies is geen sprake van een kenmerkende belasting op het aspect spreken. De stemklachten van appellante staan daarom niet aan het vervullen van die functies in de weg. Ditzelfde geldt voor de klachten als gevolg van urine-incontinentie. Uit de functieomschrijvingen komt niet naar voren dat de productieprocessen niet onderbroken mogen worden voor een toiletbezoek. Omdat in geen van de geselecteerde functies sprake is van een structureel aaneengesloten noodzaak tot het gebruik van knijp- of grijpkracht en evenmin van forse kracht of een structureel aaneengesloten noodzaak tot het gebruik van schroefbewegingen met hand en arm, wordt de belastbaarheid van appellante in de functies ook op deze aspecten niet overschreden.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op 67,77% in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.L. Noort, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman
als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2023.
(getekend) M.L. Noort
(getekend) K.M. Geerman

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.