In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Limburg. De appellant, een politieambtenaar, was door de korpschef bestraft met plaatsing in een lagere salarisschaal, wat resulteerde in een vermindering van zijn bezoldiging. De appellant was van mening dat de wettelijke basis voor deze straf, artikel 77, eerste lid, aanhef en onder i, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), geen grondslag bood voor een salarisvermindering. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de appellant ging in hoger beroep.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 14 september 2023, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door mr. M. Hendriks en de korpschef door mr. A. Theunissen. De Raad oordeelde dat de straf van plaatsing in een lagere salarisschaal, zoals opgelegd door de korpschef, wel degelijk mogelijk was onder de huidige wetgeving. De Raad concludeerde dat de tekst van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder i, van het Barp voldoende ruimte biedt voor de interpretatie dat een lagere salarisschaal gepaard kan gaan met een vermindering van de bezoldiging.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de korpschef de straf op een juiste manier had opgelegd. De appellant kreeg geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak benadrukt de mogelijkheid van salarisvermindering bij disciplinaire maatregelen binnen het ambtenarenrecht, en de noodzaak voor een duidelijke juridische basis voor dergelijke beslissingen.