4.8.1.In het door appellante ondertekende gespreksverslag van 6 november 2019 zijn de volgende vragen van het college en antwoorden daarop van appellante opgenomen:
“vraag: Waar liggen uw persoonlijke bezitting op dit moment?
antwoord werkzoekende: Al mijn kleren en ook die van mijn zoon liggen op de zolder in de woning van mijn vriend in [plaatsnaam 1] . (…)
vraag: Hoe lang liggen uw persoonlijke bezittingen, dus uw kleren, kleren van uw zoon. Uw verzorgingsproducten, make-up. Uw medicijnen. Uw paspoort en overige belangrijke papieren, uw post? Waar bewaarde u dat allemaal?
antwoord werkzoekende: Sinds het begin dat ik in Nederland kwam heb ik al mijn kleren, kleren van mijn zoontje, shampoo, medicijnen, papieren liggen bij mijn vriend in [plaatsnaam 1] . (…)
vraag: Waar slaapt uw zoon?
antwoord werkzoekende: Hij is altijd bij mij. Hij slaapt bij ons op de slaapkamer. Mijn vriend heeft zijn eigen slaapkamer met 2 bedden, 1 bed is dan van hem, of voor ons. De anders is een opklapbed voor mijn zoon, zijn huiswerk doet hij ook daar op de slaapkamer. (…)
vraag: Toen u naar Nederland kwam, wie haalde u van Schiphol af?
antwoord werkzoekende: Mijn broer heeft mij opgehaald van Schiphol op [datum 1] . Ik ben naar hun huis gegaan op [datum 1] . Ik heb dus een tijdje daar gebleven.
vraag: Hoe is het verder gegaan? Wanneer bent u naar uw vriend in [plaatsnaam 1] verhuisd? antwoord werkzoekende: Ik ken mijn vriend nog vanuit Curaçao sinds ik 15 jaar oud. (…) Ik kwam hem een keertje op [adres] tegen. Ik klaagde dat de woning bij mijn schoonzus op adres X allemaal trappen heeft wat heel zwaar is voor mij op en neer te gaan. Dat haar kleine kinderen steeds lawaai maakte en dat ik daarvan helemaal gek werd. Hij zei tegen mij: pak je spullen en kom bij mij in [plaatsnaam 1] . Dat wanneer ik eigen inkomsten heb, zal ik hem € 200,00 per maand betalen en dat ik en mijn zoon bij hem dus konden eten, ons wassen, wasmachine gebruiken, slapen en dat allemaal. Dus hij was heel zorgzaam en ik was weer opslag verliefd omdat hij zo aardig voor mij en mijn zoon was.
vraag: Wanneer was het?
antwoord werkzoekende: Wij zijn al 1 jaar samen. Nog voordat ik de uitkering aanvroeg. Dus ik denk ergens begin september. Nog voor mijn verjaardag. Ik ben op [datum 2] jarig en hij heeft iets leuks voor mij gedaan vorig jaar voor mijn verjaardag.
vraag: Dus uw zoontje ging ook dagelijks met de metro van [plaatsnaam 1] naar [plaatsnaam 2] . Hoe lang is hij onderweg?
antwoord werkzoekende: Hij zegt tegen mij 45 min. Soms redt hij het binnen 35 min. Hij is dagelijks op tijd op school.
vraag: Hoe bent u behandeld tijdens dit gesprek?
antwoord werkzoekende: Vandaag voelde ik mij opgelucht. In vrede. Omdat ik mijn hart heb uitgesproken en al de waarheid verteld (…).
Na lezing volhardde de werkzoekende in haar verklaring waarna zij deze ondertekende/weigerde te ondertekenen.”
Hieronder staat een handtekening ‘[Appellante]’.
4.8.2.Uit deze verklaring blijkt duidelijk dat het zwaartepunt van het persoonlijke leven van appellante, en daarmee haar hoofdverblijf en woonadres, in de te beoordelen periodes niet op het uitkeringsadres of op adres Y lag.