ECLI:NL:CRVB:2023:2018

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
21/4049 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van onroerend goed in het buitenland

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die in Turkije eigenaar zijn van een boomgaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 10 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had het beroep van appellanten ongegrond verklaard, nadat het college van burgemeester en wethouders van Goirle in 2016 de bijstand op grond van de Participatiewet had ingetrokken en teruggevorderd. Appellanten stelden dat zij niet over de boomgaard konden beschikken vanwege beslagen die daarop rustten. De Raad oordeelde echter dat appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat deze beslagen hen belemmerden om de boomgaard te gelde te maken. De waarde van de boomgaard werd vastgesteld op meer dan het voor appellanten geldende vrij te laten vermogen, waardoor de intrekking en terugvordering van de bijstand gerechtvaardigd was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellanten af.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 oktober 2021, 20/6253 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en [Appellante] (appellante), beiden te [woonplaats], Turkije
het college van burgemeester en wethouders van Goirle (college)
Datum uitspraak: 10 oktober 2023
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 18 februari 2016 heeft het college de aan appellanten verleende bijstand op grond van de Participatiewet (PW) ingetrokken en teruggevorderd. Appellanten hebben daartegen bezwaar gemaakt, maar het college is met een besluit van 18 maart 2020 (bestreden besluit) bij de intrekking en terugvordering gebleven.
Appellanten hebben tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellanten heeft mr. M.M. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 1 augustus 2023. Voor appellanten is mr. M.M. de Jong verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Bijsterveld.

OVERWEGINGEN

Samenvatting
In geschil is of de appellanten in de periode waar het hier om gaat konden beschikken over de boomgaard in Turkije waarvan appellant eigenaar was en, zo ja, of de waarde daarvan hoger was dan het voor hen geldende vrij te laten vermogen. De Raad komt met de rechtbank tot het oordeel dat appellanten in die periode over die boomgaard konden beschikken en dat de waarde van de boomgaard in die periode hoger was dan het voor appellanten geldende vrij te laten vermogen. Om die reden blijven de intrekking en terugvordering in stand.
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellanten ontvingen vanaf 1 januari 2009 bijstand, laatstelijk naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Naar aanleiding van een anonieme melding, die onder meer inhield dat appellant eigenaar is van een perceel grond in [woonplaats], Turkije, waarop hij appels teelt (boomgaard), heeft het college een onderzoek ingesteld naar het recht op bijstand van appellanten. Het college heeft het Internationaal Bureau Fraude (IBF) van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verzocht een onderzoek in te stellen naar het bezit van onroerende zaken van appellanten in Turkije. Medewerkers van Bureau Sociale Zaken van de Nederlandse ambassade te Ankara hebben dat onderzoek uitgevoerd. Met een brief van 30 september 2014 heeft het IBF het college laten weten dat uit dat onderzoek is gebleken dat de huidige waarde van de boomgaard € 100.000,- bedraagt. Bij deze brief zijn onder meer de volgende stukken gevoegd. Een uitdraai uit het registratiesysteem ‘landbouwers, gegevens van landbouwers’ van het Turkse ministerie van landbouw met productiegegevens van het productieseizoen van de appelboomgaard van appellant van 32.649 m2, waarop als registratiedatum van deze onderneming 26 september 2013 is vermeld, en een taxatierapport van 3 september 2014.
1.3.
Het college heeft appellanten in een brief van 13 februari 2015 erop gewezen dat uit onderzoek is gebleken dat zij vanaf 26 september 2013 in het bezit zijn van een boomgaard en appellanten verzocht om nader genoemde gegevens over die boomgaard te verstrekken, waaronder een aankoopbewijs, een eigendomsbewijs (tapu senedi) en een actuele waardebepaling. Na een herinnering aan dit verzoek in juni 2015 heeft de toenmalige advocaat van appellanten in een e-mail van 14 juli 2015 een aantal stukken in de Turkse taal toegestuurd, waaronder een verklaring van 14 juli 2015 die is ondertekend door appellant en een makelaar (X) en waarin een bedrag van 120.000 TL wordt genoemd (verklaring van 14 juli 2015). De advocaat vermeldt in deze e-mail dat het gaat om een tapu senedi, een ‘afschrift openbaar register waaruit blijkt dat er beslagen liggen’ en een ‘taxatierapport waaruit blijkt dat het stuk grond 120.000 TL waard is’. Ook heeft de advocaat een uitdraai van de website [website] bijgevoegd waarin staat dat 120.000 TL gelijk is aan € 41.348,80. In zijn e-mail merkt de advocaat op: “Het stuk grond is aangeschaft met de beslagen, voor openstaande schulden, die op het stuk grond liggen. Hierdoor is het voor cliënt ook niet mogelijk om vrij over het stuk grond te beschikken.”
1.4.
Het college heeft met het besluit van 18 februari 2019 de bijstand van appellanten vanaf 26 september 2013 ingetrokken en de over de periode van 26 september 2013 tot en met 27 juli 2014 gemaakte kosten van bijstand van appellanten teruggevorderd tot een bedrag van € 17.109,72. Met het bestreden besluit is het college na bezwaar bij de intrekking en terugvordering gebleven. Daaraan ligt het volgende ten grondslag. Appellanten beschikten in de periode waar het hier om gaat over een boomgaard in Turkije. In strijd met de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben zij daarvan geen melding gemaakt bij het college. De waarde van de boomgaard is ruimschoots hoger dan de voor hen geldende vermogensgrens. Daarom hadden appellanten in die periode geen recht op bijstand.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellanten
3. Appellanten zijn het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen hebben aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Algemeen
4.2.
De intrekking wordt beoordeeld voor zover het gaat over de periode van 26 september 2013 tot en met 27 juli 2014.
4.3.
Intrekking en beëindiging van bijstand zijn voor de betrokkene belastende besluiten. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en beëindiging is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
Beschikkingsmacht
4.4.
Niet in geschil is dat appellant in de te beoordelen periode eigenaar was van de boomgaard. Appellanten hebben aangevoerd dat zij in de te beoordelen periode feitelijk niet over de boomgaard konden beschikken vanwege de daarop gelegde beslagen. Hierdoor kon de grond niet vrij en onbezwaard worden overgedragen. Appellanten verwijzen hiervoor naar het door hen in beroep overgelegde overzicht “Registratie onroerend goed” van 15 maart 2021 van conservatoire en executoriale beslagen die in de periode van 3 mei 2012 tot en met 17 december 2020 op de boomgaard zijn gelegd (overzicht). Ook verwijzen appellanten naar de in beroep overgelegde verklaring van 17 maart 2021 van makelaar X. Deze grond slaagt niet.
4.4.1.
De term beschikken moet zo worden uitgelegd dat deze ziet op de mogelijkheid voor een betrokkene om de bezitting feitelijk te gebruiken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Dit is vaste rechtspraak. [1]
4.4.2.
Uit de e-mail van de toenmalige advocaat van appellanten kan worden opgemaakt dat appellant de boomgaard heeft gekocht met beslagen daarop. Dit bericht wordt, uitgaande van 26 september 2013 als verwervingsdatum van de boomgaard, ondersteund door het feit dat in het overzicht een conservatoire beslaglegging op 3 mei 2012 is opgenomen. Als appellanten de boomgaard hebben gekocht met beslagen daarop, valt niet in te zien dat die beslagen in de weg stonden aan de verkoop van de boomgaard. Met de enkele verwijzing naar het in het overzicht vermelde beslag hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat zij in de te beoordelen periode niet konden beschikken over de boomgaard in de in 4.4.1 bedoelde zin.
4.4.3.
Dit laatste geldt ook voor de verklaring van makelaar X van 17 maart 2021. Hierin staat dat "het niet mogelijk [is] om dit stuk land over te schrijven op naam van iemand anders, te verkopen of te ruilen vanwege het beslag wat erop rust op grond van schulden van belanghebbende". Ook deze verklaring is niet onderbouwd, anders dan met verwijzing naar beslag dat op de boomgaard rust vanwege schulden van appellant. Bovendien is de verklaring opgesteld in de tegenwoordige tijd, zodat niet duidelijk is of wat de makelaar verklaart ook ziet op de te beoordelen periode. De verklaring strookt ook niet met de e-mail van 14 juli 2015 van de toenmalige advocaat dat het stuk grond is gekocht met de daarop rustende beslagen.
4.4.4.
Uit 4.4.2 en 4.4.3 volgt dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat het beslag eraan in de weg stond de boomgaard te gelde te maken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
De waarde van de boomgaard
4.5.
Wat appellanten over de waarde van de boomgaard hebben aangevoerd komt neer op het volgende. De waarde van € 100.000,- in het taxatierapport van 3 september 2014 is veel te hoog. Bij deze taxatie is namelijk geen rekening gehouden met de beslagen die op de boomgaard zijn gelegd. Als wel met deze beslagen rekening wordt gehouden, dan is de waarde lager dan het voor hen geldende vrij te laten vermogen. Voor de waardebepaling moet worden uitgegaan van de waarde van 32.649 TL die is vermeld op het in beroep overgelegde document ‘bepaling vrije marktwaarde in 2014’ van de Belastingdienst (document van de Belastingdienst) en anders van de waarde van 84.800 TL die makelaar X noemt in de in 4.3 vermelde verklaring van 17 maart 2021. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.5.1.
De waardebepaling die is vermeld in het document ‘bepaling vrije marktwaarde in 2014’ van de Belastingdienst is niet toereikend om de verkoopwaarde van de boomgaard in de te beoordelen periode vast te stellen. In zijn algemeenheid kan namelijk worden aangenomen dat de vrije verkoopwaarde van onroerend goed in Turkije hoger ligt dan de belastingwaarde. Dit is vaste rechtspraak. [2]
4.5.2.
Aan de verklaring van 17 maart 2021 komt niet de betekenis toe die appellanten daaraan gehecht willen zien, alleen al omdat niet duidelijk is op welke periode de daarin opgenomen taxatiewaarde ziet. Wat de vrije marktwaarde van de boomgaard in de te beoordelen periode was kan dus niet uit deze verklaring worden afgeleid.
4.5.3.
Uit de verklaring van 14 juli 2015 blijkt dat appellant en makelaar X als waarde 120.000 TL, omgerekend € 41.348,80, hebben aangehouden. Niet valt in te zien dat niet van deze waarde zou kunnen worden uitgegaan. Ook in dat geval is sprake van een overschrijding van het voor appellanten geldende vrij te laten vermogen van € 11.590,- tot € 11.700,-. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de waarde van de boomgaard ruimschoots hoger was dan de voor appellanten geldende vermogensgrens. Beantwoording van de vraag of de taxatiewaarde van € 100.000,-, zoals opgenomen in het rapport van 3 september 2014, wel of niet te hoog is, kan dan ook achterwege blijven.
Conclusie en gevolgen
5.1.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de intrekking en terugvordering van de bijstand in stand blijven.
6. Appellanten krijgen daarom geen vergoeding voor hun proceskosten. Zij krijgen ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Rentema-Westerhof, in tegenwoordigheid van F.C. Meershoek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2023.
(getekend) A.M. Rentema-Westerhof
(getekend) F.C. Meershoek

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 31, eerste lid, van de PW
Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Artikel 34, eerste lid, van de PW
Onder vermogen wordt verstaan:
a. de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering;

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA0086.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 maart 2016, ECLI:CRVB:NL:2016:1161.