In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant, die minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant ontving een loongerelateerde WGA-uitkering, maar na onderzoek door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige werd vastgesteld dat zijn arbeidsongeschiktheid per 15 februari 2021 minder dan 35% was. Het Uwv beëindigde de WIA-uitkering per 21 december 2021. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde beroep in, dat door de rechtbank ongegrond werd verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij meer beperkingen had dan het Uwv had vastgesteld, onderbouwd door een rapport van een revalidatiearts. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het Uwv de WIA-uitkering terecht had beëindigd. De Raad volgde de argumenten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. Het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen werd afgewezen, omdat de medische rapporten zorgvuldig tot stand waren gekomen en de argumenten van appellant niet voldoende onderbouwd waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.