ECLI:NL:CRVB:2023:1997

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
22/3941 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en afwijzing verzoek deskundige

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant, die minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant ontving een loongerelateerde WGA-uitkering, maar na onderzoek door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige werd vastgesteld dat zijn arbeidsongeschiktheid per 15 februari 2021 minder dan 35% was. Het Uwv beëindigde de WIA-uitkering per 21 december 2021. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde beroep in, dat door de rechtbank ongegrond werd verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij meer beperkingen had dan het Uwv had vastgesteld, onderbouwd door een rapport van een revalidatiearts. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het Uwv de WIA-uitkering terecht had beëindigd. De Raad volgde de argumenten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. Het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen werd afgewezen, omdat de medische rapporten zorgvuldig tot stand waren gekomen en de argumenten van appellant niet voldoende onderbouwd waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

22/3941 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 december 2022, 21/7835 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 25 oktober 2023
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 7 december 2020 heeft het Uwv aan appellant medegedeeld dat de loongerelateerde WGA-uitkering die appellant ontving op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 15 februari 2021 wordt omgezet naar een
WGA-loonaanvullingsuitkering. De ex-werkgever van appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt omdat er aan het besluit geen recent medisch en arbeidskundig onderzoek ten grondslag ligt. Het Uwv heeft het bezwaar met een besluit van 8 november 2021 (bestreden besluit) gegrond verklaard, de mate van arbeidsongeschiktheid per 15 februari 2021 vastgesteld op minder dan 35% en de WIA-uitkering met inachtneming van een uitlooptermijn per 21 december 2021 beëindigd.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. T.A. Vetter, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 13 september 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Vetter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 15 februari 2021 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WIA-uitkering per 21 december 2021 heeft beëindigd. Volgens appellant blijkt uit het ingebrachte rapport van de door hem ingeschakelde revalidatiearts dat hij meer (medische) beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant viel op 2 maart 2017 uit voor zijn werk als loodsmedewerker voor gemiddeld 40,40 uur per week. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 28 februari 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 15 februari 2021 in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij appellant onverminderd volledig arbeidsongeschikt is geacht.
1.2.
Naar aanleiding van het daartegen gemaakte bezwaar door de ex-werkgever, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 maart 2021. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 28,74%. Het Uwv heeft appellant bij brief van 7 april 2021 geïnformeerd over het voornemen de WIA-uitkering te beëindigen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellant heeft zijn zienswijze op dit voornemen gegeven.
1.3.
Naar aanleiding van deze zienswijze hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de door appellant in bezwaar ingebrachte medische stukken een nieuwe FML opgesteld d.d. 21 oktober 2021. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar aanleiding hiervan geconcludeerd dat alle primair geduide functies nog steeds passend zijn. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Gelet op de onderzoeksactiviteiten is de rechtbank van oordeel dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens de rechtbank voldoende onderbouwd waarom geen sprake is van meer of andere beperkingen. Volgens de rechtbank bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de beoordeling van het Uwv. De rechtbank heeft het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen dan ook afgewezen. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen heeft de rechtbank geen reden gezien om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken. Het Uwv heeft volgens de rechtbank terecht de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 28,74% en terecht de WIA-uitkering per 21 december 2021 beëindigd.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. In de beroepsprocedure heeft appellant een rapport ingebracht van de revalidatiearts [naam revalidatiearts] van 16 mei 2022. De revalidatiearts heeft in zijn rapport geconcludeerd dat op de datum in geding sprake is van een WAD II whiplash en dat appellant als gevolg daarvan verdergaande beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld. Volgens appellant heeft een revalidatiearts meer verstand van de gevolgen van een whiplash voor de belastbaarheid van appellant dan een verzekeringsarts. Appellant is van mening dat de rechtbank niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het rapport van revalidatiearts [naam revalidatiearts] wordt gepasseerd dan wel waarom geen deskundige wordt benoemd. Appellant heeft de Raad verzocht om het Uwv op te dragen de door de revalidatiearts genoemde beperkingen over te nemen en op basis hiervan een nieuwe schatting te verrichten, dan wel een onafhankelijk deskundige te benoemen. Daarnaast heeft appellant verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de schade die hij lijdt als gevolg van het bestreden besluit, waaronder de wettelijke rente over de achterstallige betalingen.
Het oordeel van de Raad
4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het rapport van de revalidatiearts niet heeft gevolgd en het verzoek tot het benoemen van een deskundige terecht heeft afgewezen. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat het in beroep ingebrachte rapport van revalidatiearts [naam revalidatiearts] van 16 mei 2022 en de hierin opgenomen beperkingen van appellant moet worden gevolgd, nu hij als revalidatiearts bij uitstek gespecialiseerd is om de aard en ernst van de bij appellant aanwezige (medische) problematiek in verband met een whiplash te beoordelen. Daarnaast heeft revalidatiearts [naam revalidatiearts] volgens appellant kennis van de FML-systematiek en wordt hij regelmatig als onafhankelijk deskundige ingeschakeld door bestuursrechters. Appellant heeft verder aangevoerd dat in deze zaak een onafhankelijk deskundige moet worden benoemd nu met het rapport van de revalidatiearts twijfel is gezaaid over de deugdelijkheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.4.1.
Blijkens het rapport van revalidatiearts [naam revalidatiearts] is appellant op 28 februari 2022 op zijn spreekuur geweest. Op grond van het onderzoek door de revalidatiearts is in het rapport geconcludeerd dat appellant in 2016 een WAD II whiplash heeft opgelopen waarvan hij onvoldoende is hersteld. Revalidatiearts [naam revalidatiearts] heeft geconcludeerd dat sprake is van verschillende fysieke en psychische beperkingen. De bevindingen van de revalidatiearts met betrekking tot de fysieke beperkingen van appellant komen grotendeels overeen met de vastgestelde beperkingen in de FML van 21 oktober 2021. Daar waar verschillen in inzicht bestaan met betrekking tot de fysieke belastbaarheid, zijn deze verschillen niet, althans onvoldoende inzichtelijk, door de revalidatiearts gemotiveerd. Uit het rapport van revalidatiearts [naam revalidatiearts] volgt niet duidelijk welke beperkingen uit anamnestisch onderzoek voortkomen en welke beperkingen daadwerkelijk op grond van door de revalidatiearts verricht onderzoek zijn vastgesteld. Hoewel in het rapport naar voren komt dat op het spreekuur lichamelijk/orthopedisch onderzoek is verricht, is niet inzichtelijk gemaakt waaruit dit onderzoek heeft bestaan. Kort gezegd worden er bij onderzoek door de revalidatiearts behalve verhoogde spierspanningen in de nek en afname van de rotatiemogelijkheid geen afwijkingen gevonden. De bevindingen bij het lichamelijk onderzoek zijn niet wezenlijk anders dan al bekend en waargenomen bij de onderzoeken zoals vermeld in de rapportages van de verzekeringsartsen. Ook de conclusie van de revalidatiearts dat niet voldoende rekening is gehouden met de psychische beperkingen van appellant, wordt niet gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft blijkens zijn rapport van 21 oktober 2021 de psychische klachten van appellant en de medische stukken hierover kenbaar meegewogen in zijn beoordeling en in verband hiermee verschillende beperkingen opgenomen in de FML voor sociaal en persoonlijk functioneren. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 14 juni 2022 terecht stelt, heeft revalidatiearts [naam revalidatiearts] niet gemotiveerd waarom de vastgestelde beperkingen op psychisch vlak niet voldoende zijn. Op basis van bovenstaande ziet de Raad geen aanleiding om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.4.2.
Tot slot concludeert de revalidatiearts desgevraagd in zijn rapport dat noodzaak bestaat tot het aannemen van een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week, op energetische en preventieve gronden. Appellant slaapt volgens de revalidatiearts door pijnklachten slecht en kan niet voldoende recupereren. Daarnaast stelt de revalidatiearts dat verslechtering van de belastbaarheid en het fysieke herstel zal optreden indien appellant geen rekening houdt met zijn grenzen. In het rapport van 21 oktober 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk getoetst aan de standaard Duurbelastbaarheid in arbeid en geconcludeerd dat geen aanleiding bestaat tot het aannemen van een urenbeperking. De belastbaarheid van appellant is volgens de verzekeringsarts 8 uur per dag, 40 uur per week. De verzekeringsarts stelt dat wat betreft de energetische belastbaarheid geen sprake is van een slaapstoornis, een andere aandoening met een vertraagde hersteltijd of een medische aandoening die gepaard gaat met een stoornis in de energiehuishouding dan wel herstelvermogen. Deze motivering wordt gevolgd. Uit het rapport van de primaire verzekeringsarts van 3 maart 2021 blijkt van een actief dagverhaal van appellant, waaruit niet op te maken is dat sprake is van een verstoord dag-nachtritme. De revalidatiearts stelt in zijn rapport dat uit de brief van GGZ-Keizersgracht van 2 januari 2018 blijkt dat er slaapstoornissen bij appellant aanwezig zijn. Deze conclusie als zodanig blijkt niet uit de brief van GGZ-Keizergracht. Ook uit de andere medische stukken volgt niet dat een slaapstoornis bij appellant is vastgesteld. De conclusie van de revalidatiearts dat appellant slecht slaapt en daardoor niet voldoende kan recupereren om 8 uur op een dag te werken, wordt niet voldoende ondersteund door medisch objectiveerbare stukken. Wat betreft de urenbeperking op preventieve gronden, stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 14 juni 2022 terecht dat met de in de FML vastgestelde beperkingen al duidelijke grenzen zijn aangegeven met betrekking tot de belastbaarheid appellant. Uit het rapport van de revalidatiearts blijkt niet of en in hoeverre hij bij het vaststellen van een urenbeperking rekening heeft gehouden met de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen die de beperkte belastbaarheid van appellant reeds ondervangen. Het vorenstaande, in samenhang bezien, leidt tot de conclusie dat de conclusie van de revalidatiearts met betrekking tot de urenbeperking niet kan worden gevolgd.
4.4.3.
Dit betekent dat het rapport van de revalidatiearts geen aanleiding geeft om te twijfelen aan de juistheid van de voor appellant in de FML van 21 oktober 2021 vastgestelde beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellant alle beschikbare medische informatie kenbaar en inzichtelijk meegewogen. In het rapport en de bijbehorende FML van 21 oktober 2021 heeft de verzekeringsarts verschillende aanvullende beperkingen aangenomen en de conclusies op logische en navolgbare wijze gemotiveerd. Omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, bestaat er geen aanleiding over te gaan tot het benoemen van een deskundige. Het Uwv heeft terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 15 februari 2021 vastgesteld op minder dan 35% en als gevolg hiervan de WIA-uitkering beëindigd.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Nu het hoger beroep niet slaagt moet het verzoek om schadevergoeding worden afgewezen.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2023.
(getekend) C. Karman
(getekend) D. Schaap

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.