ECLI:NL:CRVB:2023:1979

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
23/1245 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant per 12 mei 2021, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant betwist deze beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en stelt dat hij meer (medische) beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor hij niet in staat zou zijn de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd. De Raad oordeelt dat het Uwv voldoende zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische belastbaarheid van appellant op overtuigende wijze heeft gemotiveerd. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

23/1245 WIA
Datum uitspraak: 19 oktober 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 maart 2023, 21/4410 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 11 maart 2021 heeft het Uwv de uitkering die appellant ontving op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) beëindigd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 19 augustus 2021 (bestreden besluit) bij de beëindiging van de WIA-uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 7 september 2023. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering per 12 mei 2021 heeft beëindigd, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als horecamedewerker voor 40 uur per week. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 7 maart 2016 WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 februari 2021. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 11 maart 2021 vastgesteld dat appellant met ingang van 12 mei 2021 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om de beperkingen van appellant op de aspecten intensief klant- en/of patiëntcontact, beroepsmatig chaufferen en werken op hoogte of aan een gevaarlijke werkplek aan te vullen alsmede op (trap-)lopen en zwaar tillen en dragen en heeft een (aangepaste) FML van 2 augustus 2021 opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de primair geduide functies met inachtneming van deze FML opnieuw getoetst en is tot de conclusie gekomen dat nog vier geschikte functies resteren op grond waarvan wederom een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 35% is berekend. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft het Uwv voldoende zorgvuldig medisch onderzoek verricht. Daarbij is overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep kennis heeft genomen van de door appellant naar voren gebrachte medische bezwaren en beschikbare medische informatie. Omdat in de bezwaarfase ook geen informatie is overgelegd die een wezenlijk ander beeld geeft van de medische toestand op de datum in geding kon de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dit geval een fysiek spreekuurcontact achterwege laten. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische belastbaarheid van appellant op de datum in geding op inhoudelijk overtuigende wijze gemotiveerd. In dat licht heeft de rechtbank de verzekeringsarts bezwaar en beroep verzocht te reageren op de informatie van de psycholoog van 2 juni 2022 waaruit onder meer blijkt dat bij appellant sprake is van depressieve uitputting door de situatie thuis rondom zijn jongste zoon en de intensieve zorg en mantelzorg die nodig is en die onder andere door appellant zelf wordt gegeven. In het rapport van 13 juli 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangegeven dat de aanwezigheid van een meervoudig gehandicapt kind vanzelfsprekend reden is tot zorg en mogelijk leidt tot meer depressie. Echter gelet op het algehele ziektebeeld van appellant, voor wie al eerder intensieve behandeling werd geadviseerd (die niet tot stand kwam), is de bijkomende zorg wel plausibel, maar niet van doorslaggevende betekenis in de zin van aanpassing van de FML. De verleende zorg (een verwijzing naar de praktijkondersteuner van de huisarts na de datum in geding en een half jaar later naar de psycholoog) acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee in lijn. Hiermee is volgens de rechtbank op voldoende wijze gemotiveerd waarom de psychische klachten van appellant als gevolg van de zorg voor zijn jongste zoon niet tot aanscherping van de FML leiden. Met het rapport van de arbeidsdeskundige van 4 augustus 2021 is volgens de rechtbank ook op voldoende wijze gemotiveerd dat de belasting in de geduide functies de vastgestelde medische belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant is niet eens met het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest. Volgens appellant is het onderzoek onzorgvuldig geweest omdat hij in de bezwaarfase niet is onderzocht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarbij heeft het Uwv zich volgens appellant gebaseerd op onjuiste informatie. Appellant heeft ook tegen de uitspraak aangevoerd dat, hoewel hij begrijpt dat het hebben van een kind met een ernstige meervoudige beperking op zich geen reden is om een uitkering toe te kennen, onvoldoende is onderzocht of de ervaren extra belasting tot meer beperkingen in de FML had moeten leiden.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering van appellant te beëindigen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.3.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie de gronden herhaald die ook in beroep zijn aangevoerd en door de rechtbank zijn besproken. De overwegingen van de rechtbank over de zorgvuldigheid van het onderzoek en de medische beoordeling in de aangevallen uitspraak worden onderschreven. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Het Uwv heeft met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 augustus 2021 en 13 juli 2022 deugdelijk gemotiveerd dat in de FML van 2 augustus 2021 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op een inzichtelijke wijze alle in het dossier aanwezige medische informatie – waaronder de informatie van de systeemtherapeut van het Radboud UMC, afdeling psychiatrie – bij de beoordeling heeft betrokken en aanleiding heeft gezien om de door de primaire verzekeringsarts vastgestelde beperkingen aan te vullen. De informatie van de psycholoog van 2 juni 2022 ziet op een periode na de datum in geding, waarbij het de verzekeringsarts bezwaar en beroep verder niet duidelijk is geworden wat de intensiteit van de behandeling een half jaar na de datum in geding, is geweest. Dat het Uwv zich op onjuiste informatie heeft gebaseerd, kan niet worden gevolgd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat appellant in hoger beroep geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig of onjuist beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant op de datum in geding, 12 mei 2021. Dit betekent dat geen twijfel bestaat aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde medische beperkingen van appellant.
Arbeidskundige beoordeling
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 2 augustus 2021 wordt met de rechtbank geoordeeld dat het Uwv op een inzichtelijke wijze heeft gemotiveerd dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de aan de deze functies verbonden belastende factoren, in medisch opzicht passend zijn voor appellant.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van N. Zwijnenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2023.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) N. Zwijnenberg