In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze op basis van de vaststelling dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 13 september 2023 heeft de Raad de zaak behandeld, waarbij appellant aanwezig was en het Uwv vertegenwoordigd werd door mr. G.A. Vermeijden. De Raad heeft de medische en arbeidskundige beoordeling van het Uwv getoetst aan de hand van de argumenten van appellant. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht oordeelde dat de medische rapporten zorgvuldig zijn opgesteld en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische onderbouwing. Appellant heeft geen nieuwe medische gegevens overgelegd die zijn standpunt onderbouwen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en handhaaft de weigering van de WIA-uitkering. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.