ECLI:NL:CRVB:2023:1964

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
22/3640 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 oktober 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen het college van burgemeester en wethouders van Roermond. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald. De appellant had verzocht om vrijstelling van de betalingsverplichting, maar heeft niet tijdig de gevraagde gegevens aangeleverd. De Raad had de appellant eerder verzocht om aanvullende informatie en had hem gewezen op de gevolgen van het niet tijdig indienen van deze informatie. Ondanks herhaalde aanmaningen heeft de appellant het griffierecht niet volledig betaald binnen de gestelde termijnen. De Raad oordeelde dat er op basis van de beschikbare gegevens niet kon worden vastgesteld dat de appellant niet in verzuim was geweest. Hierdoor werd het hoger beroep als kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, zonder verder inhoudelijk onderzoek. De uitspraak is gedaan door J.J. Janssen, in aanwezigheid van griffier D. van der Boom, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Datum uitspraak: 24 oktober 2023
22/3640 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
14 oktober 2022, 20/1572 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Roermond

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Appellant heeft in zijn hogerberoepschrift verzocht om vrijgesteld te worden van de betalingsverplichting met betrekking tot het wettelijk verschuldigde griffierecht. De Raad heeft appellant bij brief van 9 december 2022 gevraagd nadere gegevens te verstrekken, een formulier in te vullen en dit binnen twee weken aan de Raad te retourneren. In de brief is gewezen op het feit dat als het formulier en de gevraagde gegevens niet op tijd retour worden gestuurd, het beroep op betalingsonmacht zal worden afgewezen.
Appellant heeft deze termijn laten verstrijken. Bij brief van 3 januari 2023 heeft de Raad het beroep op betalingsonmacht dan ook afgewezen.
Bij brief van 5 januari 2023 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 136,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Op 9 januari 2023 heeft appellant alsnog het ingevulde formulier geretourneerd, zonder daarbij een reden te vermelden waarom de gestelde termijn is overschreden.
Bij aangetekende brief van 5 februari 2023 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het (restant van het) griffierecht, en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Appellant heeft niet het volledige griffierecht binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.J. Janssen, in tegenwoordigheid van D. van der Boom als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2023.
(getekend) J.J. Janssen
(getekend) D. van der Boom
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.