ECLI:NL:CRVB:2023:1963

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
23/978 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard, besluit al genomen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld over het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank dit terecht deed, maar niet op de juiste grond. Het college van burgemeester en wethouders van Arnhem had al een besluit genomen op 28 december 2022, voordat appellant op 16 januari 2023 beroep instelde. De Raad oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard omdat het besluit al was genomen op het moment van indienen van het beroep. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze niet heeft beslist op het beroep tegen het bestreden besluit, maar verklaart het beroep ongegrond. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige, omdat het college het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad concludeert dat er geen proceskosten zijn die voor vergoeding in aanmerking komen en dat er geen aanleiding is voor een vergoeding van het griffierecht in hoger beroep.

Uitspraak

23/978 PW
Datum uitspraak: 24 oktober 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 maart 2023, 23/439 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (college)
PROCESVERLOOP
Met een e-mailbericht van 16 september 2022 heeft een medewerker van de gemeente Arnhem appellant geïnformeerd dat het college niet zal voldoen aan zijn verzoek het vakantiegeld over de jaren 2010 tot en met 2014 direct aan hem uit te betalen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Op 9 december 2022 heeft appellant het college in gebreke gesteld voor het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar.
Met een besluit van 28 december 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar nietontvankelijk verklaard.
Op 16 januari 2023 heeft appellant beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen het daarmee eens zijn, heeft de Raad de zaak niet behandeld op een zitting en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze zaak beoordeelt de Raad of de rechtbank terecht het beroep van appellant tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het beroep prematuur is ingesteld. De Raad komt tot het oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is om een andere reden. Omdat het college al een beslissing op bezwaar had genomen, had de rechtbank om die reden het beroep niet-ontvankelijk moeten verklaren. In het dictum van de rechtbank stond niets over het beroep tegen het bestreden besluit. In zoverre vernietigt de Raad daarom de aangevallen uitspraak. De Raad komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
In 2010 tot en met 2014 heeft de deurwaarder beslag gelegd op het vakantiegeld van appellant. Het college heeft appellant toen geïnformeerd dat hij zich tot de deurwaarder kon wenden als hij het niet eens was met het beslag. Appellant heeft aan het college gevraagd om restitutie van deze gelden. Bij brief van 17 februari 2022 heeft het college aan appellant laten weten dat appellant zich hiervoor tot de deurwaarder moet wenden. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Het college heeft dit bezwaar met een besluit van 9 maart 2022 nietontvankelijk verklaard. Met een uitspraak van 17 augustus 2022 heeft de rechtbank zich onbevoegd geacht om kennis te nemen van deze zaak. [1]
1.2.
Op 28 augustus 2022 heeft appellant het college opnieuw verzocht de ten onrechte ingehouden vakantiegelden over de jaren 2010 tot en met 2014 aan hem terug te betalen.
1.3.
Met een e-mailbericht van 16 september 2022 heeft een medewerker van de gemeente Arnhem appellant geïnformeerd dat het college niet zal voldoen aan zijn verzoek. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.4.
Op 9 december 2022 heeft appellant het college in gebreke gesteld voor het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar.
1.5.
Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervan is dat volgens het college het bezwaar niet is gericht tegen een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat het verzoek van appellant geen aanvraag is, kan er geen sprake zijn van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen.
1.6.
Op 16 januari 2023 heeft appellant beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Omdat een commissie is ingesteld als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb, was het college gehouden om binnen twaalf weken te beslissen, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken. Het college moest uiterlijk op 23 januari 2023 beslissen. Appellant heeft op 16 januari 2023, dus te vroeg, beroep ingesteld. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het college het bezwaar van appellant op terechte gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is alleen al om die reden ongegrond.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt, maar dat de aangevallen uitspraak wel deels moet worden vernietigd. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.3.
In geschil is of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar prematuur was. Volgens appellant was het beroep niet prematuur, is de rechtbank ten onrechte uitgegaan van een beslistermijn van twaalf weken op het bezwaar en heeft de rechtbank zijn beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
4.4.
Zoals het college in het verweerschrift heeft toegelicht, is tussen partijen niet in geschil dat er geen bezwaaradviescommissie is ingesteld. Appellant heeft dus terecht naar voren gebracht dat de aangevallen uitspraak op dit punt niet juist is. Maar dit betekent niet dat de aangevallen uitspraak om die reden moet worden vernietigd. De rechtbank heeft het beroep namelijk terecht niet-ontvankelijk verklaard. In zoverre slaagt de beroepsgrond niet. Hierbij is het volgende van betekenis.
4.5.
Het college heeft het bestreden besluit genomen op 28 december 2022. Dit is dus voordat appellant beroep instelde. De rechtbank had dus om deze reden het beroep niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk moeten verklaren. Dat appellant – naar eigen zeggen – niet wist dat het college dit besluit had genomen en hij het pas heeft ontvangen op 3 februari 2023 via de rechtbank, doet er niet aan af dat het college het besluit al had genomen op 28 december 2022. Voor zover appellant nog heeft aangevoerd dat het besluit ‘niet rechtsgeldig’ is, wordt appellant daarin niet gevolgd. Het bestreden besluit is namens het college ondertekend door het afdelingshoofd juridische zaken en niet door de medewerker waarvan appellant stelt dat zij niet gemandateerd is.
4.6.
Uit 4.5 volgt dat de overige beroepsgronden die appellant heeft aangevoerd over het beroep niet-tijdig beslissen geen bespreking behoeven.
4.7.
Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
4.8.
Appellant heeft aangevoerd dat het alsnog betalen van vakantiegeld geen feitelijk handelen is. Het vaststellen van de verschuldigdheid en de hoogte van het bedrag aan vakantiegelden betreft een bestuursrechtelijke aangelegenheid.
4.9.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Weliswaar had appellant in 2010 tot en met 2014 recht op vakantiegeld. Dit is ook niet in geschil tussen partijen. Maar er was beslag gelegd op dit vakantiegeld door de deurwaarder. Het college heeft uitvoering gegeven aan dit beslag. Als appellant van mening is dat de deurwaarder niet juist heeft gehandeld, dan moet appellant zich tot de civiele rechter wenden.
4.10.
Omdat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, heeft de rechtbank het beroep op terechte gronden ongegrond verklaard. Hoewel uit de overwegingen volgt dat de rechtbank niet alleen het beroep niet-tijdig, maar ook het beroep gericht tegen het bestreden besluit heeft beoordeeld, blijkt dit niet uit het dictum. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak daarom in zoverre en verklaart het beroep ongegrond.

Conclusie en gevolgen

4.11.
Uit 4.10 volgt dat de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd voor zover de rechtbank niet heeft beslist op het beroep tegen het bestreden besluit. De Raad verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. De aangevallen uitspraak zal in zoverre worden bevestigd, gelet op 4.4 en 4.5 met verbetering van gronden.
5. Er zijn geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
6. Voor een vergoeding van het griffierecht in hoger beroep bestaat geen aanleiding, omdat is afgezien van het heffen van griffierecht wegens betalingsonmacht van appellant.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij niet is beslist over het beroep tegen het besluit van 28 december 2022;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 28 december 2022 ongegrond;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van M.V. Kamphuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2023.
(getekend) K.M.P. Jacobs
(getekend) M.V. Kamphuis

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 6:7 van de Awb
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb
De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 6:12 van de Awb
1. Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, is het niet aan een termijn gebonden.
2. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke is.
3. Indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen
Artikel 6:20 van de Awb
1. Indien het beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit, blijft het bestuursorgaan verplicht dit besluit te nemen, tenzij de belanghebbende daarbij als gevolg van de beslissing op het beroep geen belang meer heeft.
2. Het bestuursorgaan stelt een besluit als bedoeld in het eerste lid onverwijld ter beschikking aan het orgaan waarbij het beroep aanhangig is.
3. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
4. De beslissing op het beroep kan echter worden verwezen naar een ander orgaan waarbij bezwaar of beroep tegen het alsnog genomen besluit aanhangig is, dan wel kan of kon worden gemaakt of ingesteld.
5. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan alsnog gegrond worden verklaard, indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.