In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld over het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank dit terecht deed, maar niet op de juiste grond. Het college van burgemeester en wethouders van Arnhem had al een besluit genomen op 28 december 2022, voordat appellant op 16 januari 2023 beroep instelde. De Raad oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard omdat het besluit al was genomen op het moment van indienen van het beroep. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze niet heeft beslist op het beroep tegen het bestreden besluit, maar verklaart het beroep ongegrond. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige, omdat het college het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad concludeert dat er geen proceskosten zijn die voor vergoeding in aanmerking komen en dat er geen aanleiding is voor een vergoeding van het griffierecht in hoger beroep.