In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, werkzaam bij de politie, tegen een aanstellingsbesluit van de korpschef. Appellante ontving op 22 april 2020 een aanstellingsbesluit na een succesvolle interne sollicitatie. Na bezwaar tegen dit besluit, ontving zij op 13 december 2021 een nieuw aanstellingsbesluit, waarbij het eerdere besluit werd ingetrokken. De korpschef kwam slechts gedeeltelijk tegemoet aan de bezwaren van appellante, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank onterecht had geoordeeld, omdat de rang van appellante niet was vermeld in het aanstellingsbesluit. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep gegrond, waarbij het aanstellingsbesluit werd aangepast om de rang van appellante als hoofdagent op te nemen. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat appellante haar schade niet had onderbouwd. De Raad kende appellante wel een vergoeding voor proceskosten toe.