ECLI:NL:CRVB:2023:1948
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om ouderdomspensioen en overbruggingsuitkering op basis van AOW
In deze uitspraak bevestigt de Centrale Raad van Beroep dat de Sociale verzekeringsbank (Svb) afwijzend mocht beslissen op het verzoek van appellant om hem vanaf zijn 65ste verjaardag een ouderdomspensioen of een overbruggingsuitkering toe te kennen. Appellant, geboren in 1954, had bezwaar gemaakt tegen een eerder besluit van de Svb van 6 april 2020, waarin zijn verzoek om een ouderdomspensioen werd afgewezen. De Svb handhaafde deze beslissing in een bestreden besluit van 23 september 2020, waarbij werd verwezen naar artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat appellant ertoe bracht om hoger beroep in te stellen.
Tijdens de zitting op 31 augustus 2023 was appellant niet aanwezig, maar de Svb werd vertegenwoordigd door mr. A. Marijnissen. De Raad overwoog dat appellant niet onevenredig zwaar was getroffen door de toepassing van artikel 7a AOW, aangezien zijn financiële situatie niet was veranderd door de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd. Appellant had geen inkomen of vermogen en werd onderhouden door familie en vrienden. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden.
Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het door hem betaalde griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 oktober 2023.