ECLI:NL:CRVB:2023:1943

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
22/77 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang na herziening besluit bijstandsopschorting

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin het beroep tegen een besluit van het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek gegrond werd verklaard. Het dagelijks bestuur had het recht op bijstand van appellant per 1 december 2020 opgeschort, omdat appellant geen gehoor had gegeven aan een verzoek om informatie over de verkoop van zijn woning. De rechtbank vernietigde het besluit van het dagelijks bestuur en droeg hen op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellant. Het dagelijks bestuur heeft vervolgens een nieuw besluit genomen, waarin de opschorting van de bijstand werd herroepen en de ingangsdatum werd vastgesteld op 11 december 2020. Appellant heeft hoger beroep ingesteld, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat appellant geen procesbelang heeft bij de beoordeling van het hoger beroep, omdat het dagelijks bestuur met het nieuwe besluit volledig tegemoet is gekomen aan zijn bezwaren. De Raad verklaart het hoger beroep daarom niet-ontvankelijk en wijst de verzoeken om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

22/77 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 november 2021, 21/2366 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 9 oktober 2023

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 31 december 2020 heeft het dagelijks bestuur het recht op bijstand van appellant per 1 december 2020 opgeschort. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het dagelijks bestuur heeft dat bezwaar met een besluit van 9 februari 2021 (bestreden besluit) kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het dagelijks bestuur opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
Het dagelijks bestuur heeft op 15 december 2021 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (nader besluit).
Appellant heeft hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak ingesteld. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 28 augustus 2023. Appellant is niet verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich – door middel van videobellen – laten vertegenwoordigen door mr. D.F. Rosenbaum.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld, omdat hij het niet eens is met het oordeel van de rechtbank over de opschorting van zijn recht op bijstand. De Raad komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, omdat appellant hierbij geen procesbelang heeft.

Inleiding

1. In deze zaak zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 1 april 2018 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande. Appellant woont op adres X. De woning op dat adres heeft appellant op 11 december 2020 verkocht.
1.2.
Met een brief van 24 december 2020 heeft het dagelijks bestuur aan appellant onder meer gevraagd om stukken met betrekking tot de verkoop van de woning op adres X. Appellant moest deze gegevens uiterlijk 30 december 2020 overleggen. Hieraan heeft appellant geen gehoor gegeven. Met een besluit van 31 december 2020 heeft het dagelijks bestuur om die reden het recht op bijstand van appellant met ingang van 1 december 2020 opgeschort.
1.3.
Met het bestreden besluit heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van appellant tegen het besluit van 31 december 2020 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Aan het bestreden besluit ligt het volgende ten grondslag. De opschorting is inmiddels ongedaan gemaakt, omdat de bijstand tot 11 december 2020 is uitbetaald. Vervolgens heeft het dagelijks bestuur de bijstand vanaf 11 december 2020 ingetrokken (met een besluit van 1 februari 2021) op de grond dat appellant te veel vermogen heeft.
De uitspraak van de rechtbank
2. Met de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het dagelijks bestuur opgedragen om met inachtneming van haar uitspraak opnieuw op het bezwaar van appellant te beslissen. Hiertoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. Vaststaat dat de opschorting van het recht op bijstand niet is gevolgd door een intrekking van de bijstand met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW, terwijl een intrekking op die grond gelet op de maximale duur van de opschorting niet meer mogelijk is. Verder staat vast dat het dagelijks bestuur met een besluit van 1 februari 2021 de bijstand van appellant alsnog heeft ingetrokken per 11 december 2020. Het recht op bijstand van appellant is echter vanaf 1 december 2020 opgeschort. Dit betekent dat appellant al om die reden een belang had bij de beoordeling van zijn bezwaar voor zover dit de periode van 1 december 2020 tot en met 10 december 2020 betreft. Daarnaast heeft appellant ook over de periode vanaf 11 december 2020 een belang bij de beoordeling van zijn bezwaar, omdat het intrekkingsbesluit nog niet in rechte vaststaat.
Nader besluit
3. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het dagelijks bestuur het nader besluit genomen. Hierbij heeft het dagelijks bestuur het besluit van 31 december 2020 waarin is besloten om de bijstand per 1 december 2020 op te schorten herroepen, in die zin dat de ingangsdatum wordt bepaald op 11 december 2020. Verder herroept het dagelijks bestuur om proceseconomische redenen ook de opschorting vanaf 11 december 2020. Het gevolg van het nadere besluit is dus dat de opschorting is komen te vervallen.
Het standpunt van appellant
4. Appellant is het met de aangevallen uitspraak niet eens. Appellant heeft – kort gezegd – aangevoerd dat er sprake is geweest van onbehoorlijk bestuur.

Het oordeel van de Raad

5. In hoger beroep moet eerst ambtshalve de vraag worden beantwoord of appellant voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijk oordeel over de aangevallen uitspraak.
5.1.
Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is volgens vaste rechtspraak bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. [1]
5.2.
De Raad stelt vast dat met het nader besluit geheel is tegemoet gekomen aan de bezwaren tegen het besluit van 31 december 2020.
Conclusie en gevolgen
5.3.
Uit 5.1 en 5.2 volgt dat appellant geen procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn hoger beroep. Het hoger beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit betekent dat de Raad het hoger beroep niet inhoudelijk zal beoordelen.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van N. van der Horn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2023.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) N. van der Horn

Voetnoten

1.Uitspraak van 29 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC3264.