ECLI:NL:CRVB:2023:1923
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging en weigering van ZW-uitkering door het Uwv
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant door het Uwv per 11 maart 2020 en de weigering om appellant per 14 april 2020 opnieuw een ZW-uitkering toe te kennen. Appellant, die voorheen als constructieschilder werkte, heeft zich op 30 september 2019 ziek gemeld met diverse gezondheidsklachten. Het Uwv heeft na beoordeling door een verzekeringsarts geconcludeerd dat appellant per 11 maart 2020 weer in staat was om zijn werk te verrichten, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant hoger beroep heeft ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft gehandeld. De Raad oordeelt dat appellant op de relevante data in staat was om zijn functie als constructieschilder uit te oefenen, ondanks zijn medische klachten. De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder de ernst van zijn darm- en elleboogklachten, zorgvuldig gewogen en is tot de conclusie gekomen dat deze klachten niet zodanig ernstig waren dat ze hem belemmerden in zijn werk. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en handhaaft de besluiten van het Uwv, wat betekent dat appellant geen recht heeft op een ZW-uitkering voor de genoemde data.