Uitspraak
22 3156 TW, 22/3157 TW
25 augustus 2022, 21/1994 en 21/1995 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft bevestigd. Appellante ontving sinds 10 februari 2010 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en een toeslag op basis van de Toeslagenwet (TW). Na een melding van samenwonen met haar partner per 16 maart 2017, heeft het Uwv de toeslag per 1 juni 2020 beëindigd en teruggevorderd over de periode van 16 maart 2017 tot en met 31 mei 2020, omdat appellante onterecht toeslag had ontvangen. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het Uwv heeft deze ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat appellante haar inlichtingenplicht heeft geschonden door de wijziging in haar leefsituatie niet te melden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, ondanks de financiële en medische situatie van appellante. In hoger beroep heeft appellante haar eerdere gronden herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij is vastgesteld dat appellante op goede gronden geen recht had op de toeslag en dat de boete van € 40,- terecht is opgelegd.