ECLI:NL:CRVB:2023:1915

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
22/3339 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duur van de na-wettelijke uitkering van een ambtenaar en de toepassing van de CAR/UWO

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 oktober 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leiden. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de einddatum van zijn na-wettelijke uitkering, die door het college was vastgesteld op 19 maart 2022. De rechtbank had het beroep van appellant gegrond verklaard voor zover het college geen vergoeding van kosten in bezwaar had toegekend, maar had geoordeeld dat de berekening van de na-wettelijke uitkering door het college juist was. Appellant was van mening dat de periode waarin hij werkzaam was bij twee stichtingen, van 1 juni 1991 tot 1 mei 2003, meegeteld moest worden in de berekening van zijn na-wettelijke uitkering. De Raad heeft echter geoordeeld dat deze periode terecht niet was meegenomen, omdat de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling/Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) niet van toepassing was op de stichtingen waar appellant werkzaam was. De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant geen recht had op een vergoeding voor proceskosten of het terugkrijgen van het griffierecht.

Uitspraak

22/3339 AW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 september 2022, 22/907 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Leiden (college)
Datum uitspraak: 12 oktober 2023

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 17 juni 2019 heeft het college aan appellant een na-wettelijke uitkering toegekend tot en met 29 september 2021. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Het college is met een besluit van 16 december 2021 (bestreden besluit) gedeeltelijk aan de bezwaren van appellant tegemoet gekomen en heeft de einddatum van de na-wettelijke uitkering vastgesteld op 19 maart 2022.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard voor zover het college geen vergoeding van kosten in bezwaar had toegekend aan appellant.
Namens appellant heeft mr. M.G. Evers hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Het college heeft op verzoek van de Raad nadere stukken toegezonden.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 31 augustus 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Evers. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. Moltmaker.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Bij de berekening van de duur van de na-wettelijke uitkering heeft het college de periode van 1 juni 1991 tot 1 mei 2003 niet meegenomen. Appellant was gedurende die periode werkzaam bij de [naam stichting 1] en diens rechtsopvolger [naam stichting 2] (gezamenlijk: de stichtingen). De Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling/Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) was niet van toepassing. Appellant stelt zich op het standpunt dat deze periode wel moet worden meegenomen in de berekening van de duur van de na-wettelijke uitkering. De Raad is van oordeel dat het college de na-wettelijke uitkering juist heeft vastgesteld.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant was werkzaam bij de gemeente Leiden. Hem is met ingang van 1 april 2016 eervol ontslag verleend.
1.2.
Naar aanleiding van zijn aanvraag van 7 mei 2019 is aan appellant, voor zover hier van belang, een na-wettelijke uitkering toegekend tot en met 29 september 2021.
1.3.
Na bezwaar heeft het college bij het bestreden besluit de einddatum van de na-wettelijke uitkering vastgesteld op 19 maart 2022. Het college heeft hierbij de periode van 1 mei 1987 tot 1 juni 1991 alsnog in zijn berekening van de duur van de na-wettelijke uitkering betrokken. In deze periode was appellant werkzaam bij WHW-bedrijven. De CAR/UWO was van toepassing. De periode van 1 juni 1991 tot 1 mei 2003 heeft het college buiten beschouwing gelaten. Appellant was in die periode werkzaam bij de stichtingen. De CAR/UWO was daar niet van toepassing, omdat de stichtingen een eigen collectieve arbeidsovereenkomst (cao) hadden.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd voor zover aan appellant geen vergoeding van de gemaakte kosten in bezwaar was toegekend. De rechtbank heeft voor deze kosten als nog een vergoeding toegekend. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het college bij de berekening van de na-wettelijke uitkering terecht geen rekening heeft gehouden met de periode waarin appellant werkzaam was bij de stichtingen.

Het standpunt van appellant

3. Appellant is het met die uitspraak niet eens voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat de duur van de na-wettelijke uitkering juist is vastgesteld. Hij stelt zich op het standpunt dat de periode waarin hij heeft gewerkt voor de stichtingen moet worden meegeteld voor de berekening van de duur van zijn na-wettelijke uitkering.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat de periode waarin appellant werkzaam was bij de stichtingen niet meetelt voor de berekening van de duur van de na-wettelijke uitkering. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De duur van de na-wettelijke uitkering wordt bepaald aan de hand van de dienstjaren in de gemeentelijke sector. De gemeentelijke sector zijn de gemeenten en gemeenschappelijke regelingen die de CAR van toepassing hebben verklaard. [1]
4.3.1.
In hoger beroep betoogt appellant dat hij nooit in dienst is geweest van de stichtingen, maar vanuit de gemeente Utrecht tewerkgesteld is bij die stichtingen. Dit betoog slaagt niet.
4.3.2.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in de periode van 1 juni 1991 tot 1 mei 2003 een aanstelling had bij de gemeente Utrecht. Uit het door appellant overgelegde ABPpensioenoverzicht blijkt dat appellant in deze periode bij de stichtingen was aangesteld. Appellant heeft daarnaast een brief van 28 november 2022 van de Algemeen directeur [naam stichting 2] overgelegd. In deze brief staat dat appellant in de periode van 1997 tot 2003 aangesteld is geweest bij [naam stichting 2]. Verder heeft appellant geen stukken overgelegd die zijn standpunt onderbouwen.
4.3.3.
Het betoog van appellant dat de stichtingen de CAR/UWO van toepassing hadden verklaard, slaagt niet. Uit onderzoek door het college is naar voren gekomen dat de stichtingen een eigen cao hadden en dat de CAR/UWO dus niet van toepassing was verklaard. Dit is bij e-mail van 19 juli 2023 nogmaals bevestigd door de rechtsopvolger van de stichtingen.
4.3.4.
Dat appellant op 1 juni 2012 een gratificatie heeft ontvangen voor 25 jaar overheidsdienst leidt niet tot een ander oordeel. Voor het bepalen van het recht op een ambtsjubileumgratificatie wordt uitgegaan van de jaren die zijn doorgebracht in een betrekking bij de overheid. [2] Dat is een ruimer begrip dan het begrip gemeentelijke sector.

Conclusie en gevolgen

5. Net als de rechtbank concludeert de Raad dat de duur van de na-wettelijke uitkering juist is vastgesteld. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van C.K. Teunissen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2023.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) C.K. Teunissen

Voetnoten

1.Artikelen 10d:2 en 10d:32 van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Leiden, geldend van 1 januari 2014 tot en met 1 augustus 2018.
2.Artikel 3.5.1 van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Leiden, geldend van 20-08-2011 t/m 31-12-2012.